ECLI:NL:CRVB:2007:BA0581

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/1820 REA, 05/1821 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAZ-uitkering en arbeidsgehandicapte status voor appellante

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had eerder geweigerd om appellante een WAZ-uitkering toe te kennen en haar als arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet REA aan te merken. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante, ondanks haar medische beperkingen, geschikt was voor haar eigen werk als zelfstandig ondernemer in een pizzeria-steakhouse. De Raad oordeelde dat de door appellante ingebrachte medische rapporten onvoldoende bewijs boden om aan te nemen dat zij na de wachttijd van 52 weken niet in staat was haar werk te verrichten. De Raad concludeerde dat de grieven van appellante niet konden leiden tot een andere uitkomst, en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.J.H. Doornewaard als voorzitter. De uitspraak vond plaats op 9 maart 2007, na een zitting op 26 januari 2007, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. G. van Leeuwen, en het Uwv door M. Wiersma. De Raad concludeerde dat de medische gegevens en rapporten niet voldoende waren om de geschiktheid van appellante voor haar eigen werk in twijfel te trekken, en bevestigde daarmee de eerdere besluiten van het Uwv.

Uitspraak

05/1820 REA en 05/1821 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 9 februari 2005, 04/466 en 04/467 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is door mr. G. van Leeuwen, SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2007. Appellante was vertegenwoordigd door mr. Van Leeuwen, het Uwv door M. Wiersma.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 26 september 2003 heeft het Uwv geweigerd om aan appellante in aansluiting op het einde van de wachttijd van 52 weken met ingang van 1 juli 2002 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag, een WAZ-uitkering toe te kennen onder overweging dat zij in aansluiting op die wachttijd geschikt is voor haar eigen werk als zelfstandig mede-eigenaar van een pizzeria-steakhouse gedurende 40 uren per week en dus minder dan 25% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van gelijke datum heeft het Uwv bijgevolg tevens geweigerd om appellante per gelijke datum en om dezelfde reden als arbeidsgehandicapt in de zin van de Wet REA aan te merken.
Bij besluit van 12 maart 2004 heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen die beide primaire besluiten ongegrond verklaard met handhaving van de motivering.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 12 maart 2004, wat de beide onderdelen betreft, ongegrond verklaard
Daartoe heeft de rechtbank - kort samengevat en voorzover thans nog van belang - het volgende overwogen.
In de beschikbare medische gegevens, waaronder het door appellante in beroep overgelegde rapport van de orthopedisch chirurg P.A.L. Blokzeijl te Amersfoort van
27 augustus 2004 met een van 3 december 2004 daterende toelichting, ziet zij geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts
J.M. Leeuwerik - Wortel op 5 juni 2003 opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) waarin de belastbaarheid van appellante daags na het einde van de wachttijd zonder duurbeperking is vastgesteld.
Voorts is zij van oordeel dat de arbeidsdeskundige J. Langius en de bezwaararbeidsdeskundige W.F. Boorsma (in hun rapporten van 24 september 2003 respectievelijk 10 maart 2004) voldoende gemotiveerd hebben aangegeven waarom appellante, ondanks diverse vastgestelde medische beperkingen, daags na het einde van de wachttijd geschikt was voor haar eigen werk.
Tevens is zij van oordeel dat bijgevolg terecht en op goede gronden is geweigerd appellante in aansluiting op het einde van de wachttijd als arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet REA aan te merken.
Ter zitting van de Raad is na bespreking van de door appellante in hoger beroep aangevoerde grieven gebleken dat die grieven zijn toegespitst op een tweetal aspecten, namelijk dat:
1e. het innerlijk tegenstrijdig en onbegrijpelijk is dat appellante gedurende de gehele wachttijd van 52 weken voor arbeidsongeschikt wordt gehouden, maar daags na het einde van die wachttijd ineens volledig in staat wordt geacht tot het verrichten van haar eigen werk, terwijl zich in haar gezondheidstoestand sedert de aanvang van haar arbeidsongeschiktheid geen wijzigingen ten goede hebben voorgedaan, en
2e. ten onrechte het door haar ingebrachte rapport van de onafhankelijke orthopedisch chirurg Blokzeijl terzijde heeft gesteld om reden dat het geen betrekking zou hebben op de datum in geding, terwijl de rechtbank bijna letterlijk de visie van de bezwaarverzekeringsarts op dat rapport heeft overgenomen, maar die visie evenmin ziet op de datum in geding.
Dienaangaande overweegt de Raad dat, wat er van de 1e grief ook zij, bij falen van de 2e grief honorering van de 1e grief niet alsnog kan leiden tot het door appellante beoogde resultaat. Alsdan kàn bespreking van de 1e grief in het thans aanhangige geschil geen zin meer hebben en dient bespreking daarvan achterwege te blijven.
Wat de 2e grief betreft overweegt de Raad dat het van 27 augustus 2004 daterende rapport van Blokzeijl, opgesteld op basis van tijdens eigen onderzoek van appellante op
2 augustus 2004 vergaarde gegevens en van het door hem opgevraagde resultaat van op
26 maart 2003 en 2 augustus 2004 verrichte röntgenonderzoeken, terecht onvoldoende is geacht om aan te nemen dat appellante daags na het einde van de wachttijd niet in staat was haar eigen werk volledig te verrichten. Appellante werkte 40 uren per week, in verband met de aard van haar eigen werk verdeeld over de 7 dagen van de week en ook verdeeld over elk van die 7 dagen met inbegrip van een deel van (de) avonden. Haar eigen werk omvatte volgens Blokzeijl de administratie, zittend achter een computer vanwege haar rugconditie maximaal 1 uur aaneen, maar afgaande op haar eigen verklaringen gaf zij ook leiding (20% van haar tijd, afgaande op het verslag van de hoorzitting). Blokzeijl kwam tot de conclusie dat appellante daadwerkelijk tot niet meer in staat is dan 3 - 4 uur werken per dag en dan heeft Blokzeijl het alleen over de administratie. Zijn rapport bevat evenwel geen op daags na het einde van de wachttijd toegespitste conclusie en geen objectieve onderbouwing van de wel getrokken conclusie. Blokzeijl concludeerde dat de huidige beperkingen van appellante dan ook het meest zijn bepaald door de rugconditie (sedert medio 2003 begonnen de rugklachten progressief te worden) en door het (later in december 2003, nadat zij vanaf april 2003 tintelingen in de beide handen had, vastgestelde) carpaal tunnelsyndroom-klachten aan beide handen (links meer dan rechts) en in mindere mate door haar nekconditie. Ook al doet de verwijzing door Blokzeijl naar september 2001 als datum in geding het vermoeden rijzen dat zijn rapport is opgesteld voor een ander doel dan de WAZ- en REA-procedures, een afdoende motivering dat zijn bevindingen in augustus 2004 evenzeer van toepassing zijn op daags na het einde van de wachttijd ontbreekt.
Onder de gedingstukken bevindt zich nog een aan de huisarts van appellante gerichte brief van neurochirurg prof. dr. M.J. Staal van 22 mei 2003, waarin is aangegeven dat het met de enkele maanden eerder ontstane tintelingen in beide handen sinds de behandeling eenmaal per week door een chiropractor veel beter gaat.
Concluderend is de Raad van oordeel dat het rapport van Blokzeijl onvoldoende is om te overtuigen dat appellante daags na het einde van de wachttijd eind juni 2003 medisch gezien tot minder in staat was dan door de verzekeringsarts J.M. Leeuwerik - Wortel na onderzoek tijdens het spreekuur op 5 juni 2003, kort voor de datum thans in geding, is vastgesteld en in de FML van die datum is vastgelegd, welke bevindingen door de bezwaarverzekeringsarts L.J. Zwemer - die appellante ter hoorzitting op 4 februari 2004 heeft gezien - in haar rapport van 12 februari 2004 voornamelijk op basis van de tot dan voorhanden stukken zijn bevestigd.
De 2e grief behoeft derhalve geen bespreking meer.
Gelet op het vorenstaande faalt het hoger beroep in de WAZ-zaak en daarmee tevens - daarover zijn partijen het wèl met elkaar eens - in de REA-zaak. Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2007.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.