ECLI:NL:CRVB:2007:BA0451

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6392 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-schatting en de arbeidsongeschiktheid van appellant

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 14 oktober 2004, waarin de rechtbank de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bevestigd. Appellant, vertegenwoordigd door mr. C. Brouwer-Morren van ARAG Rechtsbijstand, heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen als gevolg van psychische klachten zijn toegenomen na een terugval in januari en juni 2001. Hij betwist de juistheid van het belastbaarheidspatroon dat op 21 november 2001 is opgesteld, en stelt dat hij niet in staat is om de geduide functies te vervullen. Appellant heeft informatie overgelegd van zijn behandelend psycholoog H.E. Swaab en psychiater D.G. Buiten, alsook een expertiserapport van psychiater M. Kuilman, waarin wordt gesteld dat werkhervatting kan leiden tot uitval.

De Centrale Raad van Beroep heeft het procesverloop in deze zaak besproken, waarbij opgemerkt wordt dat appellant niet is verschenen op de zitting van 15 december 2006, terwijl het Uwv vertegenwoordigd was door A. Anandbahadoer. De Raad verwijst naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreide weergave van de feiten en omstandigheden. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende functies heeft voorgehouden die binnen de belastbaarheid van appellant vallen, en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding om artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen.

De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 9 maart 2007, in tegenwoordigheid van griffier D.W.M. Kaldenhoven. De Raad heeft geen aanleiding gevonden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft neergelegd, en heeft de grieven van appellant afdoende besproken en gemotiveerd waarom deze niet kunnen slagen.

Uitspraak

04/6392 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 14 oktober 2004, 02/249 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C. Brouwer-Morren, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2006. Appellant is daar niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door A. Anandbahadoer.
II. OVERWEGINGEN
Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreide weergave van de feiten en omstandigheden die in dit geding van belang zijn, volstaat de Raad met het volgende.
In hoger beroep heeft appellant zich evenals in bezwaar en beroep op het standpunt gesteld dat appellant, na het onderzoek door de verzekeringsarts op 6 oktober 2000, in januari en juni 2001 een terugval heeft gehad, waardoor zijn beperkingen als gevolg van psychische klachten zijn toegenomen. Het ten aanzien van appellant opgestelde belastbaarheidspatroon gaf geen juist beeld van de bij appellant per 21 november 2001 bestaande beperkingen. Appellant was niet in staat op en na genoemde datum de geduide functies te vervullen. Appellant heeft verwezen naar overgelegde informatie van de behandelend psycholoog Swaab en van psychiater Buiten alsmede naar een expertiserapport van de psychiater Kuilman. Voorts is betoogd dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan hetgeen in bezwaar en beroep is aangevoerd alsmede aan de conclusie van Kuilman, dat werkhervatting zal leiden tot uitval.
In hetgeen appellant naar voren heeft gebracht heeft de Raad geen aanleiding gevonden om tot een ander oordeel te komen dan door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is neergelegd. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de in hoger beroep herhaalde en niet nader onderbouwde grieven afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet kunnen slagen.
Ook de Raad is van oordeel dat uit de overgelegde informatie van de psycholoog
H.E. Swaab van 12 november 2001 noch uit de brief van psychiater D.G. Buiten van
4 april 2002 kan worden afgeleid dat de door de (bezwaar)verzekeringsartsen ten aanzien van appellant vastgestelde beperkingen per de hier in geding zijnde datum
-21 november 2001- op onvoldoende wijze rekening houden met de problemen van medische aard die appellant heeft. Met betrekking tot het op 24 juli 2003 over appellant opgestelde rapport door de psychiater M. Kuilman stelt de Raad vast dat dit rapport niet ziet op de situatie van appellant op de datum in geding, maar op de datum van het onderzoek: 10 maart 2003. Ook de in dat rapport neergelegde opvatting van de psychiater dat appellant mogelijk weer zal uitvallen als hij aan het arbeidsproces gaat deelnemen, kan naar het oordeel van de Raad niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het gaat hierbij om een inschatting (in 2003) door de psychiater van de kans op een recidief van appellants (inmiddels verbleekte) aanpassingsstoornis, terwijl buiten beschouwing is gebleven of op 21 november 2001 sprake is van meer beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek dan door de (bezwaar)verzekeringsartsen zijn aangenomen. De psychiater heeft ook niet gerapporteerd dat op de datum in geding bij appellant sprake was van een zodanig ernstig psychiatrisch ziektebeeld dat is voldaan aan de situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Uit dit rapport kan de Raad dan ook niet die conclusies trekken die appellant daaruit kennelijk getrokken wil zien.
Ten slotte is de Raad van oordeel dat het Uwv aan appellant voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen heeft voorgehouden die vallen binnen de belastbaarheid van appellant.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.