ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9762

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4807 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maximering van de urenomvang van de maatman en de verbindende kracht van het Schattingsbesluit 2004

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 4 juli 2006. De rechtbank had geoordeeld dat de regeling van de maximering van de urenomvang van de maatman, zoals opgenomen in artikel 9 en 10 van het Schattingsbesluit 2004, verbindende kracht mist. Betrokkene, die sinds 11 augustus 2001 een uitkering ontvangt op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), was het niet eens met de intrekking van zijn uitkering per 7 november 2005 door appellant, die stelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 25% was. Betrokkene had een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% en was werkzaam als zelfstandig melkveehouder.

Tijdens de zitting op 24 november 2006 heeft appellant zijn gronden uiteengezet, terwijl betrokkene zich achter het oordeel van de rechtbank schaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het Schattingsbesluit 2004, voor zover het de maximering van de urenomvang van de maatman betreft, onverbindend is. De Raad heeft appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 644,-. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter en M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 2 maart 2007.

Uitspraak

06/4807 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 4 juli 2006, 06/802 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene),
en
appellant
Datum uitspraak: 2 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.C.M. Peperkamp, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2006. Appellant was vertegenwoordigd door M.M.A. Landman en mr. M.M. de Boer-Veerman. Betrokkene was vertegenwoordigd door mr. G.J.A. van Dijk.
II. OVERWEGINGEN
Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreide weergave van de feiten en omstandigheden die in dit geding van belang zijn, volstaat de Raad met het volgende.
Betrokkene, gedurende meer dan 38 uur per week werkzaam als zelfstandig melkveehouder, ontvangt sedert 11 augustus 2001 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Bij besluit van 23 januari 2006 heeft appellant – beslissend op bezwaar gericht tegen zijn besluit van 6 september 2005 – de WAZ-uitkering van betrokkene per 7 november 2005 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van die datum minder dan 25% was.
Het besluit van appellant rust mede op het bepaalde in artikel 9, aanhef en onder b, en artikel 10, eerste lid, onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, zoals vastgesteld op 18 augustus 2004 en in werking getreden op 1 oktober 2004
(Stb. 2004, 434, hierna: Schattingsbesluit 2004), regelende kort samengevat de maximering van de urenomvang van de maatman bij de berekening van de resterende verdiencapaciteit op 38 uur per week.
Bij de aangevallen uitspraak is de rechtbank onder meer tot het oordeel gekomen dat de regeling van de maximering van de urenomvang van de maatman zoals opgenomen in het Schattingsbesluit 2004 verbindende kracht mist, zodat het op het Schattingsbesluit 2004 gebaseerde besluit van 23 januari 2006 niet in stand kan blijven.
De rechtbank heeft het door betrokkene tegen het besluit van 23 januari 2006 ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 januari 2006 vernietigd, het besluit van
6 september 2005 herroepen, bepaald dat de WAZ-uitkering per 7 november 2005 ongewijzigd wordt voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Een en ander met nadere besluiten omtrent schadevergoeding, griffierecht en proceskosten.
In hoger beroep heeft appellant onder aanvoering van de in zijn beroepschrift opgesomde gronden bestreden het oordeel van de rechtbank dat de regeling van de maximering van de urenomvang van de maatman, zoals opgenomen in artikel 9, aanhef en onder b, en artikel 10, eerste lid, onder a, van het Schattingsbesluit 2004 verbindende kracht mist.
Betrokkene heeft zich achter het oordeel van de rechtbank geschaard.
De Raad deelt niet de opvatting van appellant. Naar het oordeel van de Raad is het Schattingsbesluit 2004 voor zover dit besluit in de artikelen 9 en 10 het beginsel van de feitelijke inkomstenderving verlaat onverbindend. Voor de overwegingen die aan dit oordeel ten grondslag liggen verwijst de Raad naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van heden, nummer 06/2920 WAO.
De omstandigheid dat het besluit van 23 januari 2006 zijn grondslag vindt in de WAZ leidt de Raad niet tot een ander oordeel. De Raad wijst in dit verband naar de in de aangevallen uitspraak opgenomen overwegingen omtrent de samenhang van de AAW, de WAO en de WAZ, met welke overwegingen de Raad zich verenigt.
Appellant heeft overigens ook niet betoogd dat voor de beantwoording van de vraag of meergenoemde artikelen van het Schattingsbesluit 2004 verbindend zijn van enig belang is of de ter toets voorliggende besluiten zijn gebaseerd op de WAZ of de WAO.
Het hoger beroep van appellant slaagt mitsdien niet. De uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet aanleiding appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep welke worden begroot op € 644,-.
II. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de door betrokkene wegens rechtsbijstand in hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,-, aan betrokkene te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van
€ 428,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De uitspraak is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.