ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9756
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- J. Brand
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- Rechtspraak.nl
Maximering van de urenomvang van de maatman en de verbindende kracht van het Schattingsbesluit 2004
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 23 maart 2006. Betrokkene, die sinds 9 september 2002 een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), is in hoger beroep gegaan tegen de intrekking van zijn uitkering per 13 maart 2005. De rechtbank had geoordeeld dat de regeling van de maximering van de urenomvang van de maatman, zoals opgenomen in het Schattingsbesluit 2004, verbindende kracht mist. Appellant heeft deze uitspraak bestreden en stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de artikelen 9 en 10 van het Schattingsbesluit 2004 onverbindend zijn.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 maart 2007 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat het Schattingsbesluit 2004, voor zover het de maximering van de urenomvang van de maatman betreft, onverbindend is wanneer het beginsel van feitelijke inkomstenderving wordt verlaten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. Tevens wordt appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die worden begroot op € 644,-. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier.