ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9468

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6341 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en intrekking van WAO-uitkering na onderzoek naar werkzaamheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 20 oktober 2004 zijn beroep ongegrond verklaarde. Appellant, die als uitvoerder wegenbouw werkte, was op 14 december 1992 uitgevallen door psychische klachten als gevolg van een arbeidsconflict. Hij ontving uitkeringen op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts juist was en dat appellant geen relevante medische gegevens had overgelegd die tot een ander oordeel konden leiden. Appellant stelde in hoger beroep dat de beperkingen die door de verzekeringsarts waren vastgesteld, voortvloeien uit ziekte en relevant zijn voor zijn geschiktheid voor de maatgevende arbeid. Hij verwees naar een artikel van mr. drs. M.A.M.M. Verspagen, waarin wordt gesteld dat iemand met psychische klachten door een arbeidsconflict als 'ziek' kan worden beschouwd in de zin van de Ziektewet en de WAO.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep geen doel trof. De Raad merkte op dat appellant in hoger beroep geen medische gegevens had overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en voegde daaraan toe dat een afwijkende karakterstructuur of persoonlijkheidsstoornis in het algemeen niet als ziekte of gebrek kan worden gekwalificeerd. De Raad concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat de beperkingen van appellant voortvloeiden uit ziekte of gebrek, en dat hij geschikt werd geacht voor zijn eigen werk. De uitspraak werd gedaan op 23 februari 2007, waarbij de Raad geen termen aanwezig achtte om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

04/6341 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 oktober 2004, 04/609 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 februari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.E.M. Messink, advocaat te Wijchen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2007. Appellant was vertegenwoordigd door mr. S.D.I. Oranje, kantoorgenoot van mr. Messink. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. S. Croes.
II. OVERWEGINGEN
Appellant, destijds werkzaam als uitvoerder wegenbouw, is op 14 december 1992 voor dat werk uitgevallen met psychische klachten ten gevolge van een arbeidsconflict bij een vorige werkgever. Aan hem zijn bij besluit van 24 december 1993 uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Naar aanleiding van een anonieme tip in mei 2002 is van de zijde van het Uwv een onderzoek ingesteld naar (onder meer) de omvang van door appellant (eventueel) verrichte werkzaamheden. Dit heeft geresulteerd in een rapport uitkeringsfraude van
15 april 2003. In dit rapport wordt geconcludeerd dat uit het ingestelde onderzoek blijkt dat appellant van 23 augustus 1996 tot 20 januari 2003 (de datum van zijn aanhouding in het kader van het fraudeonderzoek) hele dagen werkzaam is voor de firma [naam firma]. Volgens het rapport verricht appellant bij [naam firma] acquisitiewerkzaamheden, houdt hij zich bezig met offertes, bezoekt hij aanbestedingen en inschrijvingen en is hij aanwezig bij de stafvergaderingen van het bedrijf. Deze werkzaamheden zijn volgens het rapport nagenoeg gelijk aan de werkzaamheden die appellant verrichtte voordat aan hem een uitkering ingevolge de WAO werd toegekend. Voor wat betreft de uit die werkzaamheden voortvloeiende inkomsten vermeldt het rapport dat aan appellant op basis van onkostenvergoeding is betaald. Deze onkostenvergoedingen dienen echter als premieloon te worden aangemerkt aangezien appellant geen onkosten had.
Bij besluit van 24 juli 2003 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de WAO met ingang van 1 februari 2003 ingetrokken, onder overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was. Aan dit besluit ligt het oordeel ten grondslag dat bij appellant geen sprake meer is van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebreken (wel van beperkingen die voortvloeien uit appellants pré existente persoonlijkheidsstructuur) en dat hij (wederom) geschikt wordt geacht zijn eigen werk van uitvoerder grondwerken te verrichten. Bij besluit van
25 februari 2004 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv – voor zover thans van belang – het door appellant tegen het besluit van 24 juli 2003 gemaakte bezwaar gegrond verklaard in die zin dat de uitkering ingevolge de WAO wordt ingetrokken met ingang van 17 september 2003.
De rechtbank heeft het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsarts en dat appellant geen medische gegevens heeft overgelegd die tot een ander oordeel leiden. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de conclusie van de arbeidsdeskundige (dat appellant geschikt moet worden geacht voor het eigen werk) juist is, gelet op het feit dat, voor zover bij appellant sprake is van beperkingen, deze niet voortvloeien uit ziekte of gebrek. Het betoog van appellant dat de door de verzekeringsarts genoemde beperkingen zich voordoen in de maatgevende arbeid miskent volgens de rechtbank dat de door de verzekeringsarts genoemde beperkingen niet het gevolg zijn van ziekte of gebrek en derhalve niet relevant zijn voor het antwoord op de vraag of appellant de maatgevende arbeid kan verrichten.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de door de verzekeringsarts genoemde beperkingen voortvloeien uit ziekte en daarmee relevant zijn voor het antwoord op de vraag of hij de maatgevende arbeid kan verrichten. Appellant wijst erop dat zijn beperkingen het gevolg zijn van een conflictsituatie in de arbeidsrelationele sfeer. Een persoon die psychische klachten ondervindt als gevolg van een arbeidsconflict kan ‘ziek’ zijn in de zin van de Ziektewet en de WAO, zo stelt appellant onder verwijzing naar een in het blad Arbeidsrecht gepubliceerd artikel van mr. drs. M.A.M.M. Verspagen. En ook bij hem is dat het geval.
De Raad kan de overwegingen van de rechtbank volledig onderschrijven en maakt deze tot de zijne.
De Raad voegt daar nog aan toe dat appellant ook in hoger beroep ter ondersteuning van zijn standpunt dat zijn beperkingen voortvloeien uit ziekte of gebrek geen enkel medisch gegeven heeft aangedragen en derhalve zijn standpunt niet nader met medische gegevens heeft onderbouwd. De verwijzing naar een algemeen artikel als dat van
mr. drs. Verspagen kan in ieder geval niet als zodanig gelden. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad kan een afwijkende karakterstructuur of persoonlijkheidsstoornis in zijn algemeenheid niet als ziekte of gebrek worden gekwalificeerd. De karakterstructuur of persoonlijkheidsstoornis kan – zo blijkt uit die jurisprudentie – wel bijdragen tot het ontstaan van ziekte of gebrek in de zin van de WAO. De Raad is echter van oordeel dat niets erop wijst dat dat hier het geval is geweest.
Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2007.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) P.H. Broier.