ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9335

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1345 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de opgelegde maatregel op WW-uitkering wegens onvoldoende sollicitatieactiviteiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de hoogte van een opgelegde maatregel, namelijk een korting van 20% op de WW-uitkering van appellante, die was opgelegd vanwege onvoldoende sollicitatieactiviteiten. Appellante had geen sollicitatieactiviteiten ontplooid in de periode voorafgaand aan 1 april 2005, terwijl zij daartoe verplicht was op basis van de Werkloosheidswet (WW).

Het Uwv had eerder een besluit genomen op 29 april 2005, waarbij de WW-uitkering van appellante werd herleefd met ingang van 1 april 2005, de dag waarop haar WAO-uitkering werd ingetrokken. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 10 januari 2007 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Het Uwv werd vertegenwoordigd door een medewerker.

De Raad overwoog dat appellante vanaf 16 december 2004 op de hoogte was van de verplichting om sollicitatieactiviteiten te ondernemen, maar dat zij dit niet had gedaan. Appellante stelde dat zij onduidelijke informatie had ontvangen van de arbeidsdeskundige, maar de Raad oordeelde dat zij had moeten begrijpen dat de sollicitatieverplichting onmiddellijk inging. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de opgelegde maatregel terecht was, omdat appellante niet had voldaan aan haar sollicitatieverplichting. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier M.R.S. Bacon.

Uitspraak

06/1345 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 19 januari 2006, 05/2134,
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 februari 2007.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.L.I.M. van Overloop, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Grinsven, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. Bij besluit van 29 april 2005 heeft het Uwv een aan appellante toegekende
WW-uitkering doen herleven met ingang van 1 april 2005, de dag met ingang waarvan een haar verleende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) werd ingetrokken. Op de WW-uitkering heeft het Uwv een korting toegepast van 20% gedurende 16 weken, omdat appellante in de periode vóór 1 april 2005 geen sollicitatieactiviteiten had ontplooid en daarmee de op haar ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW rustende verplichting niet heeft nageleefd om te voorkomen werkloos te zijn of te blijven door in onvoldoende mate te trachten passende arbeid te verkrijgen.
2.1. Het Uwv heeft, na bezwaar, zijn besluit van 29 april 2005 gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 9 juni 2005 (hierna: het bestreden besluit).
3. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
4. Appellante heeft het oordeel van de rechtbank in hoger beroep bestreden en daartoe haar standpunt herhaald, dat zij niet wist dat van haar werd verwacht dat zij al vóór 1 april 2005 sollicitatieactiviteiten ondernam.
5. Aan de Raad ligt de vraag voor of hij de rechtbank volgt in haar oordeel over het bestreden besluit. De Raad overweegt daartoe als volgt.
5.1. Het Uwv voert ter uitvoering van de in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW neergelegde sollicitatieverplichting een beleid, zoals neergelegd in de bijlage bij het Besluit sollicitatieplicht werknemers WW. Onder het kopje ‘Sollicitatieplicht werknemers voorafgaande aan recht op uitkering’ is bij het vierde gedachtenstreepje gesteld: “Van de werknemer die WW-uitkering aanvraagt na afschatting vanuit de AAW/WAO wordt verlangd dat hij, zodra hem is aangezegd dat zijn AAW/WAO-uitkering vanwege afgenomen arbeidsongeschiktheid zal worden herzien of ingetrokken, sollicitatieactiviteiten ontwikkelt.” De Raad heeft de in deze beleidsregel neergelegde norm al in zijn uitspraak van 24 juli 1990, LJN ZB 5778 en RSV 1990/347 aanvaard. Gelet op het vorenstaande had appellante vanaf 16 december 2004 sollicitatieactiviteiten moeten ontwikkelen, aangezien de arbeidsdeskundige van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen appellante op die dag op de hoogte heeft gebracht van de voorgenomen intrekking van haar WAO-uitkering.
5.2. Appellante heeft niet betwist dat zij tussen 16 december 2004 en 1 april 2005 geen sollicitatieactiviteiten heeft ontwikkeld. Zij meent dat haar dit niet kan worden tegengeworpen, omdat de arbeidsdeskundige haar op 16 december 2004 onvolledige en onduidelijke informatie heeft gegeven. De arbeidsdeskundige heeft weliswaar gezegd, aldus appellante, dat zij actief moest gaan zoeken naar passende arbeid, maar hij heeft daar niet uitdrukkelijk aan toegevoegd dat die verplichting onmiddellijk inging. Appellante heeft de informatie zo begrepen, dat zij pas met ingang van 1 april 2005 behoefde te gaan solliciteren
5.3. De Raad is met de rechtbank en het Uwv van oordeel dat appellante niet alleen uit het gesprek met de arbeidsdeskundige van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 16 december 2004 heeft moeten en kunnen begrijpen dat de sollicitatieverplichting meteen inging, maar ook uit de aanzegbrief van diezelfde arbeidsdeskundige van 31 januari 2005 en uit de op 2 maart 2005 aan haar verstrekte aanvraagformulieren voor een WW-uitkering.
Alleen door tijdig sollicitatieactiviteiten te ontplooien kon appellante immers trachten te voorkomen per 1 april 2005 werkloos te worden. Nu appellante de op haar rustende sollicitatieverplichting niet heeft nageleefd heeft het Uwv met inachtneming van het Maatregelenbesluit UWV terecht een maatregel in de vorm van een korting op de uitkering van 20% gedurende 16 weken aan appellante opgelegd. Van verminderde verwijtbaarheid is naar het oordeel van de Raad geen sprake.
6. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en C.P.J. Goorden en B.M. van Dun als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R.S. Bacon als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2007.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) M.R.S. Bacon.