ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9328
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- C.P.J. Goorden
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die sinds 28 oktober 1996 arbeidsongeschikt was, ontving aanvankelijk een uitkering van 80 tot 100% op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, heeft het Uwv op 31 januari 2005 besloten om de uitkering per 1 april 2005 in te trekken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 15%. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit op 27 juni 2005.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar psychische beperkingen niet correct zijn ingeschat en dat de functies die haar zijn voorgehouden niet passend zijn. De Raad voor de Rechtspraak heeft het hoger beroep behandeld op 10 januari 2007, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. B.L.I.M. van Overloop, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M. van Grinsven.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 21 februari 2007 geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsartsen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet voldoende medische onderbouwing heeft geleverd voor haar stelling dat haar beperkingen niet juist zijn ingeschat. Ook de argumenten over de geschiktheid van de functies zijn door de Raad verworpen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen proceskostenveroordeling opgelegd.