de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 7 mei 2004, 03/433 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 23 februari 2007
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. S. Celik, werkzaam bij Abvakabo FNV te Deventer, een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft appellant zijn standpunt bij brief van 2 oktober 2006 toegelicht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2007. Appellant - daartoe ambtshalve opgeroepen - was vertegenwoordigd door drs. H. ten Brinke. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Coppens, advocate te Amsterdam.
Hetgeen in de aangevallen uitspraak als feit is vermeld, wordt door partijen niet betwist en vormt ook voor de Raad het uitgangspunt bij zijn oordeelsvorming.
Tussen partijen is in geschil of appellant de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 29 mei 2002 terecht en op goede gronden heeft gehandhaafd op
45 tot 55 %. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat betrokkene per
29 mei 2002 niet toegenomen arbeidsongeschikt is en nog steeds gedurende 20 uur per week haar aangepaste werkzaamheden bij haar eigen werkgever kan verrichten. Betrokkene is van mening dat haar beperkingen zijn toegenomen, waardoor zij een deel van haar aangepaste werkzaamheden - het werk als logeermoeder - niet langer kan verrichten.
De rechtbank heeft overwogen dat appellant ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 9, aanhef en onder h, van het Schattingsbesluit omdat - kort gezegd - betrokkene op 29 mei 2002 de bij de berekening door appellant gehanteerde feitelijke inkomsten niet daadwerkelijk heeft ontvangen; zij werkte immers niet 20 uur, maar 14 uur per week.
Appellant heeft zich daar niet mee kunnen verenigen. Hij stelt zich op het standpunt dat de vaststelling (handhaving) van de mate van arbeidsongeschiktheid wel degelijk gebaseerd kan worden op de werkzaamheden zoals betrokkene die voorheen gedurende 20 uur per week verrichtte. De beperkingen van betrokkene zijn niet toegenomen en dus is betrokkene uit eigen verkiezing en niet om medische redenen minder uren gaan werken.
Dit standpunt is gebaseerd op de rapportage van de verzekeringsarts van 15 juli 2002 en de bezwaarverzekeringsarts van 20 maart 2003. De verzekeringsarts heeft betrokkene op het spreekuur gezien en informatie van het Universitair Longcentrum Dekkerswald van 28 maart 2002 bij zijn oordeel betrokken. Hij concludeerde dat betrokkene per
1 mei 2002 uitviel met andere klachten dan waar ze voorheen in de WAO mee bekend was en dat ze per 8 mei 2002 weer arbeidsgeschikt was. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat behalve de eerste paar dagen na de ziekmelding geen sprake is van gewijzigde medische omstandigheden. Dat betrokkene haar werkzaamheden als logeermoeder niet meer aan kon, kan niet verklaard worden uit een toename van medisch objectiveerbare problematiek. Voor een urenbeperking tot 16 uur in plaats van 20 uur per week ontbreekt de medische onderbouwing. In zijn in hoger beroep overgelegde rapportage van 22 juli 2004 geeft de bezwaarverzekeringsarts aan dat de in beroep overgelegde informatie van de reumatoloog, de huidarts, de radioloog en de huisarts geen aanleiding geeft om de belastbaarheid te wijzigen omdat daaruit niet blijkt van een toename van de bestaande beperkingen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van 27 juli 2004 aangegeven dat bij een ongewijzigde medische situatie de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid plaats dient te vinden aan de hand van de inkomsten gebaseerd op een werkweek van 20 uur in plaats van het feitelijk aantal gewerkte uren van 14.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad deelt het oordeel van de rechtbank, evenals de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid, dat in rechte vaststaat dat betrokkene per 1 juni 2001 op grond van haar feitelijke verdiensten voor 45 tot 55% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Met die beperkingen was betrokkene in staat haar aangepaste werk van receptioniste/roosteraar/logeermoeder uit te oefenen.
De Raad is voorts van oordeel dat betrokkene er niet in is geslaagd twijfel te zaaien aan de juistheid van het oordeel van appellant dat de beperkingen per 8 mei 2002 gelijk zijn aan die per 1 juni 2001. Met betrekking tot de in beroep overgelegde medische informatie verwijst de Raad naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 22 juli 2004. Ook de Raad ziet in die informatie geen reden voor het oordeel dat sprake is van toegenomen beperkingen. Betrokkene moet derhalve in staat worden geacht per
8 mei 2002 haar aangepaste werk te verrichten. Daaraan doet het subsidiaire standpunt van appellant - dat het logeerwerk nimmer passend was voor betrokkene - niet af. In het (aangescherpte) belastbaarheidpatroon van 20 april 2001 is weliswaar aangegeven dat betrokkene geen nachten mag werken, maar het werk als logeermoeder is geen nachtdienst als daar bedoeld. Voorts is in de Functionele Mogelijkheden Lijst van
24 juli 2002 op dit punt geen beperking (meer) aangenomen.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank een onjuiste toets heeft aangelegd bij de beoordeling van dit geschil. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd.
Nu, zoals hiervoor is overwogen, geen sprake is van toegenomen beperkingen per
8 mei 2002, moet betrokkene op die datum in staat worden geacht de aangepaste werkzaamheden gedurende 20 uur per week te verrichten. Haar toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft derhalve niet onafgebroken vier weken geduurd, zodat appellant terecht geweigerd heeft haar arbeidsongeschiktheidsuitkering te verhogen.
Het inleidende beroep is ongegrond.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2007.
(get.) G.J.H. Doornewaard.