ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9219

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5758 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-schatting en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 14 augustus 2005, waarin het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, die een WAO-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv dat haar arbeidsongeschiktheid op 65 tot 80% had vastgesteld. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat appellante lichte beperkingen had, maar dat zij in staat was tot repetitieve handelingen, wat in strijd was met eerdere conclusies van de verzekeringsarts. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) innerlijk tegenstrijdig was en dat de eerdere beoordeling van de verzekeringsarts niet correct was. De Raad vernietigde het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.288,= bedroegen. De uitspraak werd gedaan op 23 februari 2007, na een zitting op 12 januari 2007, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat. De Raad concludeerde dat appellante in staat was de voorgehouden functies te vervullen, ondanks de geconstateerde beperkingen.

Uitspraak

05/5758 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 14 augustus 2005, 04/1418 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 februari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Knip, werkzaam bij Abvakabo FNV te Deventer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2007.
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Coppens, advocate te Amsterdam. Het Uwv was vertegenwoordigd door drs. H. ten Brinke.
II. OVERWEGINGEN
Appellante was werkzaam in aangepast werk bij haar eigen werkgever, [naam eigen werkgever], en ontving daarnaast een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
Zij heeft zich op 11 november 2003 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. In verband daarmee is bij besluit van 19 januari 2004 haar WAO-uitkering met ingang van 9 december 2003 verhoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
Het door appellante tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 8 oktober 2004 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft zij overwogen geen reden te zien de bevindingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden, nu geen medische informatie is overgelegd die een duidelijk ander licht werpt op de beperkingen van appellante op 9 december 2003. De rechtbank acht voorts van belang dat de bezwaarverzekeringsarts kennis heeft genomen van de informatie van de behandelend reumatoloog.
De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv gevolgd dat de aan appellante voorgehouden functies gangbaar zijn, voor de bekwaamheden van appellante berekend zijn en binnen haar beperkingen blijven.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsarts de bijzondere belasting in de geduide functies had moeten toelichten. Appellante acht tegenstrijdig dat zij niet of nauwelijks in staat wordt geacht tot repetitieve handelingen, terwijl zij wel gedurende 4 uur zou kunnen werken met toetsenbord en muis. Appellante kan dergelijke werkzaamheden niet langdurig verrichten, zodat de functies telefoniste orderacceptatie, telefonist/receptionist/typist en telefonist/centralist voor haar niet geschikt zijn. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij informatie van de huisarts van 26 oktober 2006, van de neuroloog van 13 september 2005 en 14 maart 2006 en van de orthopedisch chirurg van 6 juli en 17 november 2006 overgelegd.
Het Uwv heeft met een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 17 november 2005 aangegeven dat overleg met de verzekeringsarts niet noodzakelijk is en de signaleringen toegelicht.
Desgevraagd heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 17 augustus 2006 aangegeven dat appellante geen objectieve afwijkingen heeft aan handen, vingers en polsen. Er is sprake van lichte beperkingen, zodat de verzekeringsarts appellante ten onrechte niet of nauwelijks in staat heeft geacht tot repetitieve handelingen. De beperking inzake het werken met toetsenbord en muis is wel juist.
De Raad overweegt als volgt.
Uit het rapport van 17 augustus 2006 van de bezwaarverzekeringsarts leidt de Raad af dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), zoals op 5 december 2003 opgesteld door de verzekeringsarts, innerlijk tegenstrijdig was op de punten van repetitieve handelingen ten opzichte van werken met toetsenbord en muis. Appellante heeft daar zowel in beroep als in hoger beroep terecht over geklaagd. De Raad ziet hierin reden om het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak vernietigen. De Raad ziet evenwel voldoende grond om de rechtsgevolgen van het besluit geheel in stand te laten en overweegt daartoe het volgende.
De Raad kan zich verenigen met de belastbaarheid van appellante zoals deze op 17 augustus 2006 nader is vastgesteld en toegelicht door de bezwaarverzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts heeft zijn standpunt dat appellante op het punt van repetitieve handelingen minder beperkt is dan door de verzekeringsarts is aangenomen, goed onderbouwd; de geconstateerde tegenstrijdigheid in de FML is weggenomen. De bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts komen overeen met hetgeen de behandelend reumatoloog van appellante blijkens haar brief van 18 februari 2004 heeft geconstateerd, namelijk dat de klachten door haar niet te meten zijn, dat er geen sprake is van artritis en dat er een goede functie is van alle gewrichten.
De door appellante in hoger beroep overgelegde informatie van de huisarts, neuroloog en orthopedisch chirurg leidt niet tot een ander oordeel aangezien deze informatie niet ziet op de datum in geding, 9 december 2003.
Gelet op deze aldus aangescherpte belastbaarheid moet appellante in staat worden geacht de haar voorgehouden functies van verkoper groothandel, telefonist/centralist en assistent consultatiebureau te vervullen. Voor zover in deze functies sprake is van (ogenschijnlijke) overschrijdingen van de belastbaarheid acht de Raad de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 17 november 2005 voldoende. De Raad ziet voorts geen reden waarom in dit geval overleg met de verzekeringsarts over de gestelde overschrijdingen noodzakelijk zou zijn geweest.
De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is dan ook terecht bepaald op 65 tot 80%.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,= voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 644,= voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,=.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag in totaal groot € 1.288,=, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 140,= vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2007.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) P.H. Broier.
TM