[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 18 november 2004, 04/471 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 februari 2007
Namens appellant heeft mr. A.R. van der Veen, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv was niet vertegenwoordigd.
Bij besluit van 12 december 2002 heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 februari 2002, waarbij bepaald is dat de aan appellant toegekende WAO-uitkering per 1 maart 2002 wordt herzien van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer naar een mate van 55-65%.
Bij uitspraak van 10 december 2003 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 12 december 2002 gegrond verklaard, het besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, zulks met overwegingen betreffende het griffierecht en de proceskosten.
Bij besluit van 9 maart 2004 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de omvang van het geding is beperkt tot hetgeen niet reeds door de niet aangevallen uitspraak van 10 december 2003 gezag van gewijsde heeft verkregen, hetgeen concreet betekent dat slechts de functie chauffeur bestelauto en het nieuwe arbeidsongeschiktheidspercentage kunnen worden aangevochten. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de functie chauffeur bestelauto de vastgestelde belastbaarheid van appellant niet te boven ging op de datum hier in geding en dat het arbeidsongeschiktheidspercentage terecht is vastgesteld op 55-65.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte de omvang van het geschil beperkt heeft. Uit vaste jurisprudentie van de Raad volgt dat slechts gronden die in eerste aanleg uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen in een toekomstige beroepsprocedure (naar aanleiding van verlengde besluitvorming) niet meer in rechte ter discussie kunnen worden gesteld. De medische en arbeidskundige grieven die appellant heeft aangevoerd in de vorige procedure zijn daar niet uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Appellant heeft voorts aangevoerd dat hij de functie chauffeur bestelauto niet kan vervullen. Autorijden en met name in- en uitstappen zijn te belastend voor zijn rug.
De Raad overweegt met betrekking tot de grief van appellant inzake het uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verwerpen van beroepsgronden als volgt. In zijn uitspraak van 12 november 2003 (LJN: AN9374) heeft de Raad overwogen dat ook bij een integrale vernietiging van een besluit door de rechtbank de uitspraak kracht van gewijsde verkrijgt ten aanzien van uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen beroepsgronden als geen hoger beroep wordt ingesteld. De Raad moet dan bij de beoordeling van het nieuwe besluit zonder meer uitgaan van de juistheid van het door de rechtbank gegeven oordeel over deze beroepsgronden. De Raad stelt vast dat de rechtbank in de uitspraak van 10 december 2003 heeft geconstateerd dat appellant de vastgestelde belastbaarheid niet heeft bestreden. In verband daarmee is de rechtbank er vanuit gegaan dat de belastbaarheid correct is vastgesteld. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank aldus uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven over de belastbaarheid. Daartegen had appellant – als hij het er niet mee eens was – hoger beroep moeten instellen. Eenzelfde redenering moet gevolgd worden met betrekking tot de geschiktheid van de functies bankbediende en printplatenmonteur. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de omvang van het geding dus terecht beperkt tot de functie chauffeur bestelauto en de mate van arbeidsongeschiktheid. Het beroep van appellant op de vermelde jurisprudentie van de Raad faalt derhalve.
Met betrekking tot de geschiktheid van de functie chauffeur bestelauto en de mate van arbeidsongeschiktheid verwijst de Raad naar de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en maakt deze tot de zijne. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2007.
(get.) G.J.H. Doornewaard.