ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8145
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Onvoldoende feitelijke grondslag voor schending inlichtingenverplichting bijstandsverlening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 november 2005, waarin het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage ongegrond werd verklaard. Appellant ontving sinds 23 december 2002 een bijstandsuitkering, maar het College stelde vast dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij sinds 29 mei 2002 als directeur bij een B.V. was ingeschreven. Dit leidde tot de beëindiging van zijn bijstandsuitkering per 1 januari 2004.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gegevens die het College had verzameld onvoldoende feitelijke grondslag boden voor de conclusie dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad stelde vast dat, hoewel appellant niet had gemeld dat hij directeur was, niet kon worden aangetoond dat dit leidde tot het niet vaststellen van zijn recht op bijstand. De Raad nam daarbij in aanmerking dat appellant had verklaard dat het bedrijf nooit operationeel was geweest en dat er geen bewijs was van inkomsten of activiteiten die appellant financieel voordeel hadden opgeleverd.
De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het College, en verklaarde het beroep gegrond. Het College werd opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de Raad. Tevens werd het College veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 1.288,-- werden begroot, en het griffierecht van € 140,-- moest worden vergoed aan appellant.