ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8037

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-2708 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van belastbaarheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 april 2004, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Appellant, vertegenwoordigd door mr. R. Veerkamp, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 21 februari 2003, waarbij zijn WAO-uitkering per 27 mei 2002 werd herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 februari 2007 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank heeft in haar uitspraak een overzicht gegeven van de relevante feiten en omstandigheden. Appellant heeft in het hoger beroepschrift verwezen naar hetgeen in eerdere procedures is aangevoerd. De Raad heeft de grieven van appellant besproken en geconcludeerd dat deze niet kunnen slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van het Uwv, dat is gebaseerd op rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de arbeidsdeskundige.

Tijdens de zitting op 22 december 2006 heeft appellant zijn standpunten toegelicht, waarbij hij onder andere aanvoerde dat de functie van machinaal metaalbewerker niet passend zou zijn. De Raad heeft echter vastgesteld dat er in de bezwaarfase al overleg heeft plaatsgevonden tussen de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts over deze functie, die passend is bevonden. De Raad heeft geen bewijs gevonden dat appellant de hem voorgehouden functies niet zou kunnen vervullen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier A.C.W. Ris-van Huussen.

Uitspraak

04/2708 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 april 2004, 03/819 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 februari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Veerkamp, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2006.
Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. F.W. Verweij, kantoorgenoot van mr. Veerkamp. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. F. van Dam.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidend beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 21 februari 2003, waarbij het Uwv – beslissend op
bezwaar – de WAO-uitkering van appellant per 27 mei 2002 heeft herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden gegeven. De Raad verwijst hiernaar.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In het (aanvullend) hoger beroepschrift heeft appellant verwezen naar hetgeen in bezwaar en beroep is aangevoerd.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank deze in hoger beroep herhaalde en niet van een nadere onderbouwing voorziene grieven van appellant afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet kunnen slagen.
Ook de Raad is van oordeel dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het – op de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige gebaseerde – oordeel van het Uwv zoals neergelegd in het besluit van 21 februari 2003.
De Raad onderschrijft voorts volledig de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de stelling van appellant dat de bezwaarverzekeringsarts en de psychiater Bent ten onrechte geen informatie hebben ingewonnen bij de behandelend sector.
Eerst ter zitting van de Raad heeft appellant naar voren gebracht dat in de functie van machinaal metaalbewerker (SBC-code: 264120, functienummer 3454-004-005) sprake is van een overschrijding van de normaalwaarde ten aanzien van het aspect “torderen”. Naar de mening van appellant had de (bezwaar)arbeidsdeskundige hierover overleg moeten plegen met de (bezwaar)verzekeringsarts teneinde de passendheid van de functie te bezien.
Deze grief mist feitelijke grondslag, omdat reeds in de bezwaarfase (onder meer) over dit aspect van de desbetreffende functie tussen de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts overleg is gevoerd en deze functie passend is bevonden (zie gedingstuk B 22).
Ook overigens is de Raad niet kunnen blijken dat appellant de hem voorgehouden functies niet zou kunnen vervullen.
Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) A.C.W. Ris-van Huussen.