ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7935

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/1964 WAO, 06/2316 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van besluit tot toepassing van artikel 44 van de WAO en herbeoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle. De zaak betreft de intrekking van een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tot toepassing van artikel 44 van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellante, de werkgever van een werkneemster, was het niet eens met de toekenning van een WAO-uitkering aan haar werkneemster, die eerder was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. De Raad had eerder in een uitspraak van 24 februari 2004 geoordeeld dat het besluit van het Uwv tot toekenning van de uitkering in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en had dit besluit vernietigd.

Na deze uitspraak heeft het Uwv op 23 januari 2006 het bezwaar van appellante tegen het oorspronkelijke besluit van 2 november 2001 gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van de werkneemster vastgesteld op 25 tot 35%. Appellante heeft hoger beroep ingesteld omdat zij wilde dat het besluit tot toepassing van artikel 44 van de WAO volledig werd ingetrokken. De Raad heeft vastgesteld dat zowel appellante als het Uwv van mening zijn dat er geen plaats is voor de toepassing van artikel 44 van de WAO en dat de besluiten die daarop betrekking hebben uit het rechtsverkeer moeten worden verwijderd.

De Raad heeft in zijn beslissing aangegeven dat het besluit van het Uwv niet volledig tegemoetkomt aan de wensen van appellante, maar dat er geen aanleiding is om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 2 februari 2007. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het besluit van 26 mei 2003 vernietigd, het besluit van 16 augustus 2002 herroepen en bepaald dat het Uwv het griffierecht aan appellante dient te vergoeden.

Uitspraak

04/1964 WAO, 06/2316 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 9 maart 2004, 03/847 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 2 februari 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2006. Appellante was vertegenwoordigd door
R.T. van Baarlen, werknemer van appellante. Het Uwv was vertegenwoordigd door A. Ooms.
II. OVERWEGINGEN
Het Uwv heeft bij besluit van 2 november 2001 – zoals gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 15 februari 2002 – aan (toenmalig) werkneemster van appellante [werkneemster] (werkneemster) per 6 november 2001 een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 16 augustus 2002 (aan appellante toegezonden als besluit van 12 december 2002) – zoals gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 26 mei 2003 – heeft het Uwv met toepassing van artikel 44 van de WAO bepaald dat in verband met door werkneemster verkregen inkomsten haar uitkering per 1 september 2002 wordt uitbetaald als ware zij ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55% en de uitkering per 1 december 2002 wordt uitbetaald als ware zij ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het besluit van 26 mei 2003 tot toepassing van artikel 44 van de WAO te vernietigen.
Appellante heeft in hoger beroep gevorderd de vernietiging van de aangevallen uitspraak en het besluit van het Uwv van 26 mei 2003.
Naar de mening van appellante dient eerst een nieuwe schatting plaats te vinden van de arbeidsongeschiktheid van werkneemster en dient daarna te worden beoordeeld of een inkomenskorting tot een lagere mate van arbeidsongeschiktheid kan leiden.
De Raad is in zijn uitspraak van 24 februari 2004, 03/1411 WAO, voor zover hier van belang, tot het oordeel gekomen dat het besluit van 15 februari 2002 tot toekenning van een WAO-uitkering aan werkneemster tot stand is gekomen in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft dat besluit vernietigd.
Bij besluit van 23 januari 2006 heeft het Uwv ter uitvoering van de uitspraak van de Raad van 24 februari 2004 het door appellante tegen het besluit van 2 november 2001 ingediende bezwaar alsnog gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster per 6 november 2001 vastgesteld op 25 tot 35%.
Bij besluit van 24 januari 2006 heeft het Uwv hangende het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak – voortbordurend op het besluit van 23 januari 2006 – het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 mei 2003 gegrond verklaard.
Het besluit luidt voor zover hier van belang:
“Naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (nr. 03/1411 WAO) heeft de bezwaarverzekeringsarts opnieuw de medische situatie per 6 november 2001 (= einde wachttijd) beoordeeld en hiertoe ondermeer geen urenbeperking voor de (ex)werkneemster, mevrouw [werkneemster], meer aangenomen.
Naar aanleiding van deze heroverweging is de belastbaarheid van mevrouw Burger per genoemde datum ook gewijzigd.
Na arbeidskundig onderzoek hebben wij middels onze nieuwe beslissing op bezwaar van 23 januari 2006 besloten de WAO-uitkering van de (ex)werkneemster per 6 november 2001 te baseren op een arbeidsongeschiktheid van
25 tot 35% (in plaats van 80 tot 100%).
Gelet op de thans nog lopende hoger beroepsprocedure dient de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 september 2002 en 1 december 2002 ook gewijzigd te worden in 25 tot 35%, waarbij dan tevens dient te worden afgezien van de toepassing van het kortingsartikel 44 van de WAO.
Wij hebben uw bezwaar hiertegen alsnog gegrond verklaard. Deze beslissing komt in de plaats van de beslissing van
12 december 2002 voor zover deze betrekking heeft op de mate van arbeidsongeschiktheid. Voor het overige wordt de beslissing van 12 december 2002 gehandhaafd.”
Appellante wenste met haar hoger beroep te bewerkstelligen dat het besluit tot toepassing van artikel 44 van de WAO in zijn geheel zou worden ingetrokken en als nimmer genomen zou gelden. Het besluit van 24 januari 2006 komt niet geheel aan het beroep van appellante tegemoet. Het besluit bevat een bepaling omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster per twee data en in het besluit wordt een deel van de beslissing van 16 augustus 2002, aan appellante toegezonden bij brief van 12 december 2002, gehandhaafd. De Raad zal dit besluit dan ook in de onderhavige procedure betrekken.
Ter zitting heeft het Uwv desgevraagd medegedeeld dat met het besluit van 24 januari 2006 is beoogd het besluit tot toepassing van artikel 44 van de WAO zonder enige nadere beslissing geheel en onvoorwaardelijk in te trekken. Het ware duidelijker geweest, naar het Uwv heeft verklaard, indien de passages omtrent de arbeidsongeschiktheid per twee data en de passage over de gedeeltelijke handhaving van het besluit van 12 december 2002 niet waren opgenomen.
Nu appellante en het Uwv beide van opvatting zijn dat voor toepassing van artikel 44 van de WAO geen plaats is en de besluiten die op de toepassing van dat artikel zien uit het rechtsverkeer dienen te worden verwijderd zal de Raad dit – mede onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Awb - met zijn beslissing aangegeven onder III bewerkstelligen.
De Raad ziet evenmin als in zijn uitspraak van 24 februari 2004 vorenbedoeld en op dezelfde gronden als in die uitspraak vermeld aanleiding het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de kosten van appellante voor rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Vernietigt het besluit van 26 mei 2003;
Herroept het besluit van 16 augustus 2002;
Verklaart het beroep voor zover dit geacht moet worden te zijn gericht tegen het besluit van 24 januari 2006 gegrond;
Vernietigt het besluit van 24 januari 2006;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 641,- dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris – van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.)A.C.W. Ris – van Huussen.