ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7933

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/6396 WAO, 03/6398 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid bij aspecifieke RSI en de rol van deskundigen in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WAO-uitkering aan betrokkene [betrokkene 1]. De Raad heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had geoordeeld dat de beperkingen van betrokkene niet juist waren vastgesteld en dat de hem voorgehouden functies niet geschikt waren. Appellant had betrokkene een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.

De Raad heeft in zijn overwegingen de rol van deskundigen benadrukt. Appellant had de arts Stenvers ingeschakeld, die concludeerde dat er bij betrokkene sprake was van aspecifieke RSI, wat volgens appellant impliceert dat er geen objectief vaststelbare afwijkingen zijn. De Raad heeft echter een onafhankelijke neuroloog, J. Heerema, benoemd om de situatie van betrokkene te beoordelen. Heerema concludeerde dat er op de datum van de beoordeling geen objectiveerbare afwijkingen aanwezig waren en dat betrokkene in staat was de voorgehouden functies te vervullen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak bevestigd dat het oordeel van een door de Raad ingeschakelde deskundige in beginsel gevolgd dient te worden, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die afwijking van deze hoofdregel rechtvaardigen. In dit geval was er geen reden om van het oordeel van Heerema af te wijken. De Raad heeft het hoger beroep van appellant gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het inleidend beroep alsnog ongegrond verklaard. De Raad heeft geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

03/6396 WAO, 03/6398 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 3 december 2003, 03/2984 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene 1], wonende te [woonplaats], en [naam B.V.], gevestigd te [vestigingsplaats], (hierna: betrokkenen),
en
appellant
Datum uitspraak: 12 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkenen heeft mr. drs. G.B.M. Zuidgeest, advocaat te Alphen aan den Rijn, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2006. Appellant was vertegenwoordigd door mr. M. van der Bent. Betrokkene Van der Glas is verschenen in persoon. Betrokkene [naam B.V.] was vertegenwoordigd door
[betrokkene 1].
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 10 januari 2003 heeft appellant aan betrokkene [betrokkene 1] per 13 januari 2003 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bij besluit van 3 juli 2003 heeft appellant de bezwaren van betrokkenen tegen het besluit van 10 januari 2003 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak is het door betrokkenen tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 3 juli 2003 vernietigd, een en ander onder de bepaling dat appellant een nieuw besluit dient te nemen en met nadere beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het oordeel neergelegd dat de beperkingen van betrokkene [betrokkene 1] niet juist zijn vastgesteld en dat de hem voorgehouden functies van artsenbezoeker, acquisiteur/media adviseur en vertegenwoordiger voor hem niet geschikt zijn.
De rechtbank heeft dit oordeel mede doen steunen op een door betrokkenen overgelegde verklaring van de neuroloog dr. J.W. Stenvers van 15 augustus 2003.
In hoger beroep heeft appellant er op gewezen dat bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO in beginsel dient te worden uitgegaan van objectief vaststelbare afwijkingen en de rechtstreeks daaruit voortvloeiende beperkingen. De arts Stenvers is van opvatting dat bij betrokkene [betrokkene 1] sprake is van “aspecifieke RSI”. Uit deze diagnose vloeit naar de opvatting van appellant per definitie voort dat geen sprake is van objectief vaststelbare afwijkingen, zodat in het rapport van Stenvers geen aanknopingspunten (hadden) kunnen worden gevonden om verdergaande beperkingen aan te nemen dan bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid reeds is gedaan.
De Raad heeft aanleiding gezien de neuroloog J. Heerema als onafhankelijk medisch deskundige te benoemen. Deze heeft in zijn rapport van 11 juli 2006 aangegeven dat op 13 januari 2003 op het vakgebied der neurologie bij betrokkene [betrokkene 1] geen objectiveerbare afwijkingen aanwezig waren en dat betrokkene op die datum in staat was de hem voorgehouden functies te vervullen.
In ’s Raads vaste jurisprudentie ligt besloten dat de Raad het oordeel van een door hem ingeschakelde deskundige volgt, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van de hoofdregel is gerechtvaardigd. De Raad is van oordeel dat er in dit geval geen reden voor afwijking van deze hoofdregel aanwezig is.
Betrokkenen hebben de conclusie van Heerema niet aan de hand van een rapport van een medicus bestreden. Het rapport van Stenvers is niet uitgebracht naar aanleiding van het rapport van Heerema, maar is nu juist – mede – aanleiding geweest Heerema als deskundige te raadplegen. Heerema heeft de opvatting van Stenvers in zijn oordeelsvorming betrokken.
De door betrokkenen aangevoerde omstandigheid dat omtrent de ziekte waaraan betrokkene [betrokkene 1] lijdt nog weinig bekend is, waardoor een objectivering als door de wet geëist nog niet te leveren is, biedt geen grondslag om van het in de wet opgenomen criterium af te wijken.
De Raad volgt dan ook de conclusies van Heerema. Nu tussen partijen niet in geschil is dat betrokkene [betrokkene 1] met de hem voorgehouden functies een loon kan verdienen dat leidt tot de indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25%, slaagt het hoger beroep, dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd en moet het inleidend beroep alsnog ongegrond worden verklaard.
De Raad acht voor een proceskostenveroordeling geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2007.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.