ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7914
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- A.B.J. van der Ham
- J.N.A. Bootsma
- Rechtspraak.nl
Herziening bijstandsuitkering en schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 12 december 2005 een eerder besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft bekrachtigd. Appellante ontving sinds 1996 een bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College heeft op 18 juni 2004 de bijstand van appellante ingetrokken, omdat zij geen melding had gemaakt van het feit dat zij een atelier huurt en dat zij hiervoor maandelijks een bijdrage van haar moeder ontving. Het bezwaar van appellante werd gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de intrekking van de bijstand werd gehandhaafd met een gewijzigde ingangsdatum.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het College onterecht de bijstand heeft ingetrokken. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door de bijdrage van haar moeder niet te melden. Echter, de Raad oordeelt dat de bijdrage van de moeder, die specifiek bedoeld was voor de huur van het atelier, niet voldoende is om het recht op bijstand volledig te ontzeggen. De Raad concludeert dat er voldoende bewijs is dat appellante recht heeft op aanvullende bijstand, ondanks de schending van de inlichtingenverplichting.
De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het College, en bepaalt dat de bijstand van appellante met terugwerkende kracht moet worden herzien, waarbij de in aanmerking te nemen middelen worden vastgesteld op € 300,-- per maand. Tevens wordt het College veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.610,-- bedragen, en het griffierecht van € 140,-- moet door de gemeente Amsterdam aan appellante worden vergoed.