ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7811
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- C.P.J. Goorden
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering en voortzetting van arbeidsovereenkomst zonder tegenspraak
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Appellante had een WW-uitkering aangevraagd na het beëindigen van haar arbeidsovereenkomst, maar het Uwv weigerde deze aanvraag. Het Uwv stelde dat de arbeidsovereenkomst stilzwijgend was voortgezet en dat appellante tot 21 januari 2005 recht had op loon, waardoor zij niet voldeed aan de voorwaarden voor een WW-uitkering per 22 juli 2004.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 17 januari 2007 behandeld. Tijdens de zitting is appellante verschenen, bijgestaan door haar raadsvrouw, en is een getuige gehoord. De Raad heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is dat er eind december 2003 of in januari 2004 een nieuwe arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden is overeengekomen, die eindigde op 21 juli 2004. Dit staat in contrast met de stelling van het Uwv dat de arbeidsovereenkomst zonder tegenspraak is voortgezet.
De Raad oordeelt dat het Uwv ten onrechte heeft aangenomen dat appellante per 22 juli 2004 recht had op doorbetaling van loon. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en het Uwv wordt opgedragen om opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal op € 1288,-- worden begroot, en het Uwv moet het griffierecht van € 140,-- aan appellante vergoeden.