ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7623
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- J. Brand
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van de ouderlijke bijdrage en inkomensschommelingen in het kader van de Wet studiefinanciering 2000
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 april 2005, waarin de rechtbank oordeelde over de vaststelling van de ouderlijke bijdrage in het kader van de Wet studiefinanciering 2000. Appellant, werkzaam in de internationale ontwikkelingssamenwerking, stelt dat zijn inkomen in 2003 aanzienlijk lager was dan in het peiljaar 2002, en vraagt om rekening te houden met deze inkomensschommelingen bij de vaststelling van de ouderlijke bijdrage. De IB-Groep, die de ouderlijke bijdrage vaststelt, heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is behandeld op de zitting van 15 december 2006, waar appellant niet aanwezig was, maar de IB-Groep vertegenwoordigd was door mr. T. Holtrop.
De rechtbank heeft overwogen dat de inkomensschommelingen van appellant als normaal moeten worden beschouwd, gezien de aard van zijn werkzaamheden in de ontwikkelingssamenwerking, waar het gebruikelijk is om op projectbasis te werken. De rechtbank concludeert dat de wisselingen in inkomen inherent zijn aan de gekozen wijze van inkomensverwerving van appellant, en dat hij derhalve niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor het verleggen van het peiljaar. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 26 januari 2007, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier.