ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7623

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2816 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de ouderlijke bijdrage en inkomensschommelingen in het kader van de Wet studiefinanciering 2000

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 april 2005, waarin de rechtbank oordeelde over de vaststelling van de ouderlijke bijdrage in het kader van de Wet studiefinanciering 2000. Appellant, werkzaam in de internationale ontwikkelingssamenwerking, stelt dat zijn inkomen in 2003 aanzienlijk lager was dan in het peiljaar 2002, en vraagt om rekening te houden met deze inkomensschommelingen bij de vaststelling van de ouderlijke bijdrage. De IB-Groep, die de ouderlijke bijdrage vaststelt, heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is behandeld op de zitting van 15 december 2006, waar appellant niet aanwezig was, maar de IB-Groep vertegenwoordigd was door mr. T. Holtrop.

De rechtbank heeft overwogen dat de inkomensschommelingen van appellant als normaal moeten worden beschouwd, gezien de aard van zijn werkzaamheden in de ontwikkelingssamenwerking, waar het gebruikelijk is om op projectbasis te werken. De rechtbank concludeert dat de wisselingen in inkomen inherent zijn aan de gekozen wijze van inkomensverwerving van appellant, en dat hij derhalve niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor het verleggen van het peiljaar. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 26 januari 2007, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier.

Uitspraak

05/2816 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 april 2005, 04/734 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep)
Datum uitspraak: 26 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2006. Appellant is niet verschenen. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. T. Holtrop.
II. OVERWEGINGEN
Met zijn hoger beroep beoogt appellant te bereiken dat bij de vaststelling van de veronderstelde ouderlijke bijdrage 2004 rekening wordt gehouden met het feit dat hij in 2003 een aanmerkelijk lager inkomen heeft genoten dan in het peiljaar 2002.
Appellant is werkzaam op het gebied van de internationale ontwikkelingssamenwerking. In die branche doen zich van tijd tot tijd projecten voor waarin appellant voor een bepaalde tijd werkzaam kan zijn. Van jaar tot jaar verschillen zijn inkomsten daardoor in sterke mate. Er is volgens appellant geen sprake van een 'door hem gekozen wijze van inkomstenverwerving'; op grond van opleiding, loopbaan en ervaring is het hem eenvoudig niet mogelijk om op andere wijze werkzaam te zijn en een gelijkmatig inkomen te verdienen.
De rechtbank heeft overwogen dat het geschil zich toespitst op de vraag of de schommelingen in appellants inkomen als normaal zijn aan te merken bij de door hem gekozen wijze van inkomensverwerving. Bij de beantwoording van die vraag dienen in ieder geval de aard van de gebeurtenissen die aan de inkomensschommelingen ten grondslag liggen, in relatie tot de gekozen wijze van inkomensverwerving, en de mate waarin bij de gekozen wijze van inkomensverwerving inkomensschommelingen plegen voor te komen, in ogenschouw te worden genomen. Gelet op de omstandigheid dat het gebruikelijk is om in de ontwikkelingssamenwerkingbranche op projectbasis werkzaam te zijn, is de rechtbank van oordeel dat de uit die situatie voortvloeiende wisselingen in inkomsten zijn aan te merken als inherent aan de gekozen wijze van inkomensverwerving. Appellant voldoet derhalve niet aan alle wettelijke vereisten voor verlegging van het peiljaar.
De Raad kan het oordeel van de rechtbank volledig onderschrijven. De door appellant aangevoerde argumenten bevestigen juist dat sterke inkomensschommelingen inherent zijn aan het werken in de ontwikkelingssamenwerkingbranche, de branche waarin appellant uit eigen verkiezing is gaan werken.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
JL