[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 7 december 2005, 05/1635 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond (hierna: College)
Datum uitspraak: 30 januari 2007
Namens appellant heeft mr. J. van Delft, advocaat te [woonplaats], hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2006. Namens appellant is mr. Van Delft verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. R.A.J. Wilbers, werkzaam bij de gemeente Helmond.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 26 februari 2004 heeft het College vastgesteld dat een vordering op appellant resteert van € 10.885,67 en bepaald dat appellant deze schuld dient af te lossen met een bedrag van € 85,-- per maand.
Naar aanleiding van een nieuwe loonstrook van appellant is een herberekening gemaakt van de aflossingsruimte bij appellant. Op basis daarvan heeft het College, bij besluit van 29 september 2004, verzonden op 5 oktober 2004, de hoogte van de aflossing wederom bepaald op € 85,-- per maand. Tevens is appellant bij dat besluit meegedeeld dat een betalingsachterstand is ontstaan en is hem verzocht deze achterstand aan te zuiveren.
Tegen het besluit van 29 september 2004 heeft appellant bij brief van 30 november 2004, bij het College ontvangen op 9 december 2004, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 6 april 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van
29 september 2004 niet ontvankelijk verklaard wegens een niet verschoonbare overschrijding van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
6 april 2005 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of appellant tijdig bezwaar heeft gemaakt.
In dit verband heeft appellant aangegeven tijdens de bezwaartermijn telefonisch contact te hebben gehad met zijn casemanager van de afdeling Werk Inkomen en Zorg van de gemeente Helmond, dat hij tijdens dat gesprek te kennen heeft gegeven het niet eens te zijn met het besluit van 29 september 2004 en dat hij binnen de bezwaartermijn op verzoek van die medewerker documenten heeft ingestuurd.
Bij de aangevallen uitspraak – waarin appellant als eiser is aangeduid en het College als verweerder - heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
Uit het bepaalde in de artikelen 6:4 en 6:5 van de Awb vloeit voort dat bezwaar schriftelijk moet worden gemaakt. Eiser is daar door verweerder ook uitdrukkelijk op gewezen in de brief van 29 september 2004. De rechtbank stelt vast dat de door eiser toegezonden stukken documenten afkomstig van derden zijn (die nodig worden geacht om te kunnen beoordelen of in de toekomst misschien een lagere aflossingsverplichting voor eiser kan worden gesteld). Deze documenten voldoen aan geen van de eisen die de artikelen 6:4 en 6:5 van de Awb stellen aan een bezwaarschrift. Nu voorts naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk is geworden dat zich bij deze documenten een begeleidend schrijven bevond waarin de bedoeling van toezending zou kunnen blijken, heeft verweerder dan ook terecht gesteld dat deze documenten niet als bezwaarschrift in de zin als voormelde wetsartikelen kunnen worden aangemerkt. In een dergelijke situatie is ook geen ruimte voor het bieden van de mogelijkheid tot herstel als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, zodat verweerder terecht deze mogelijkheid niet aan eiser heeft geboden. De mondelinge mededeling van eiser aan de medewerker van de gemeente dat hij het met het besluit niet eens is, kan in dit oordeel geen verandering brengen.
Eiser heeft dat ook niet tijdig bezwaar gemaakt. Dit brengt mee dat - nu in beroep niet meer aan de orde is of sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb voor wat betreft een na afloop van de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift gedateerd 30 november 2004 - verweerder het na afloop van de bezwaartermijn gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust. Hij voegt er nog aan toe dat het College heeft onderzocht of zich bij de door appellant overgelegde bescheiden een begeleidend schrijven van zijn hand bevond. Het College heeft een dergelijk schrijven niet aangetroffen.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en
L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2007.
(get.) C. van Viegen.
(get.) A.C. Palmboom.