ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7554
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.C. Bruning
- M.C.M. van Laar
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 februari 2005, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen ziekengeld toe te kennen. Appellante had zich op 22 november 1999 ziek gemeld na werkzaamheden als schoonmaakster. Het Uwv weigerde haar ziekengeld met toepassing van artikel 44 van de Ziektewet, omdat zij op de datum van ziekmelding niet als arbeidsongeschikt werd aangemerkt. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellante op 22 november 1999 in staat was haar werkzaamheden te verrichten. De Raad verwees naar eerdere uitspraken, waaronder een uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 september 2003, waarin was vastgesteld dat appellante op de relevante datum niet arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde dat de weigering van het Uwv om ziekengeld toe te kennen op deze grondslag terecht was en dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.C. Bruning als voorzitter. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 24 januari 2007, waarbij de griffier M. Gunter aanwezig was. Appellante was vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. B. Morjazir, terwijl het Uwv zich niet liet vertegenwoordigen. De Raad concludeerde dat de eerdere vaststellingen over de arbeidsongeschiktheid van appellante in eerdere procedures niet tot een ander oordeel konden leiden.