ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7553
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.C. Bruning
- M.C.M. van Laar
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 januari 2005, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant had zich op 3 maart 2003 ziek gemeld terwijl hij een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) ontving, met klachten aan zijn rechterpols en psychische klachten. Na onderzoek door de verzekeringsarts op 7 mei 2003 werd vastgesteld dat appellant geschikt was voor verschillende functies, waaronder vleeswarenmaker en productiemedewerker.
De bezwaarverzekeringsarts, A.C.J. Wever, concludeerde in zijn rapport van 15 juni 2004 dat er geen reden was om aan de geschiktheid van appellant te twijfelen. Het Uwv verklaarde het bezwaar tegen het besluit van 11 juni 2003 ongegrond, wat leidde tot de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Appellant stelde in hoger beroep dat hij door toegenomen beperkingen niet in staat was om de hem aangeboden functies te vervullen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en onderschreef de overwegingen dat de medische gegevens voldoende duidelijkheid boden over de gezondheidstoestand van appellant. De Raad merkte op dat appellant geen aanvullende medische informatie had ingediend, ondanks eerdere aankondigingen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.C. Bruning als voorzitter, en de leden M.C.M. van Laar en E. Dijt. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 24 januari 2007.