ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7553

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-190 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 januari 2005, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant had zich op 3 maart 2003 ziek gemeld terwijl hij een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) ontving, met klachten aan zijn rechterpols en psychische klachten. Na onderzoek door de verzekeringsarts op 7 mei 2003 werd vastgesteld dat appellant geschikt was voor verschillende functies, waaronder vleeswarenmaker en productiemedewerker.

De bezwaarverzekeringsarts, A.C.J. Wever, concludeerde in zijn rapport van 15 juni 2004 dat er geen reden was om aan de geschiktheid van appellant te twijfelen. Het Uwv verklaarde het bezwaar tegen het besluit van 11 juni 2003 ongegrond, wat leidde tot de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Appellant stelde in hoger beroep dat hij door toegenomen beperkingen niet in staat was om de hem aangeboden functies te vervullen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en onderschreef de overwegingen dat de medische gegevens voldoende duidelijkheid boden over de gezondheidstoestand van appellant. De Raad merkte op dat appellant geen aanvullende medische informatie had ingediend, ondanks eerdere aankondigingen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.C. Bruning als voorzitter, en de leden M.C.M. van Laar en E. Dijt. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 24 januari 2007.

Uitspraak

05/190 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 januari 2005, 04/2202 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Bosveld, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2006. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 19 november 2002 heeft het Uwv de aan appellant toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van
16 januari 2003 ingetrokken. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellant geschikt wordt geacht voor onder meer de functies vleeswarenmaker, productiemedewerker en medewerker tuinbouw. Het hiertegen gerichte beroep is bij uitspraak van
12 februari 2004 door de rechtbank Rotterdam ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich op 3 maart 2003, toen hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontving, ziek gemeld met toegenomen klachten aan zijn rechterpols en toegenomen psychische klachten. Hij heeft met ingang van die dag een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen.
De verzekeringsarts Van Uitert heeft appellant op 7 mei 2003 op het spreekuur onderzocht en heeft vastgesteld dat appellant (weer) geschikt is voor onder meer de geduide functies vleeswarenmaker, productiemedewerker en medewerker tuinbouw.
Bij besluit van 11 juni 2003 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hem op en na
8 mei 2003 geen uitkering ingevolge de ZW toekomt, omdat hij met ingang van die datum niet arbeidsongeschikt wordt geacht.
In het kader van het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts A.C.J. Wever het dossier bestudeerd, waaronder de door appellant ingebrachte brief van de psychiater R. Soylu van 10 april 2004. In zijn rapport van 15 juni 2004 heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de verzekeringsarts het oordeel met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid op en na 8 mei 2003 onvoldoende heeft onderbouwd.
Bij besluit van 28 juni 2004 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van 11 juni 2003 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het hiertegen gerichte beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat de voorhanden zijnde medische gegevens voldoende duidelijkheid geven over appellants gezondheidstoestand ten tijde in geding en dat de informatie van de psychiater geen ander licht werpt op de gezondheidstoestand van appellant en de beperkingen die daaruit voortvloeien voor het verrichten van arbeid ten tijde in geding.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij op 8 mei 2003 wegens toegenomen beperkingen aan zijn linkerhand en toegenomen psychische klachten niet in staat was de in het kader van de WAO als passend geduide functies te verrichten.
De Raad kan de conclusie en de overwegingen van de rechtbank volledig onderschrijven en maakt deze tot de zijne. De Raad merkt voorts op dat appellant ondanks de aankondiging in het aanvullend beroepschrift van 14 maart 2005 geen nadere medische informatie heeft ingebracht.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en
M.C.M. van Laar en E. Dijt als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2007.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) M. Gunter.
JL