ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7384

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6409 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-schatting en geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, die op 14 oktober 2004 het beroep ongegrond verklaarde. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C.C.M. Peper en deskundige drs. C.P. Kesselaar, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 6 februari 2004. Dit besluit weigerde appellante per 6 oktober 2003 een WAO-uitkering toe te kennen, omdat het Uwv van mening was dat appellante geschikt werd geacht om haar eigen werkzaamheden als administratief medewerkster te verrichten.

Tijdens de zitting op 15 december 2006 heeft appellante haar standpunt herhaald, waarbij zij stelt dat zij aanzienlijk meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen en dat zij in het geheel niet belastbaar is voor arbeid. De Raad heeft echter geen aanleiding gezien om het verzoek van appellante om een onafhankelijk medisch deskundige in te schakelen in te willigen. De Raad oordeelt dat niet kan worden aangenomen dat appellante met de door het Uwv aangenomen beperkingen haar eigen werk niet kan verrichten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de Raad zich volledig kan vinden in de overwegingen van de rechtbank. De Raad concludeert dat de door het Uwv aangenomen beperkingen niet onjuist zijn en dat de informatie van de behandelende reumatoloog en de psycholoog niet voldoende is om tot een ander oordeel te komen. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

04/6409 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 14 oktober 2004, 04/181 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. Ph.C. Kleyn van Willigen, advocaat te Almelo, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2006. Appellante is verschenen bijgestaan door mr. C.C.M. Peper, advocaat te Almelo, en drs. C.P. Kesselaar als deskundige. Het Uwv was vertegenwoordigd door L.A.P. ter Laak.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidend beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 6 februari 2004, waarbij het Uwv – beslissend op bezwaar – heeft geweigerd appellante per
6 oktober 2003 een WAO-uitkering toe te kennen.
Het besluit rust primair - kort samengevat - op de overweging dat appellante geschikt wordt geacht haar eigen werkzaamheden als administratief medewerkster te verrichten, zodat van arbeidsongeschiktheid geen sprake is
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante in essentie herhaald hetgeen zij reeds in beroep heeft aangevoerd. Appellante acht zich aanzienlijk meer beperkt dan door het Uwv is aangenomen; appellante acht zich in het geheel niet belastbaar met arbeid.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat uit hetgeen van de zijde van appellante naar voren is gebracht niet blijkt dat het Uwv – volgend de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts – de bij appellante bestaande beperkingen tot het verrichten van arbeid heeft onderschat.
Evenals de rechtbank wijst de Raad er op dat door de (bezwaar)verzekeringsarts rekening is gehouden met de informatie verstrekt door de appellante behandelende reumatoloog.
De in hoger beroep door appellante ingebrachte brief van de psycholoog J.M. Hofhuis, gedateerd 7 januari 2005, kan niet tot het oordeel leiden dat de door het Uwv aangenomen beperkingen en het door de rechtbank daarover gegeven oordeel onjuist zijn. Dit reeds omdat deze brief geen betrekking heeft op de in dit geding aan de orde zijnde datum van 6 oktober 2003, maar een zogenoemde terugmelding bevat van vier door hem in de zomer van 2004 met appellante gehouden gesprekken.
Ook de opvatting van de bedrijfsarts neergelegd in een rapport van 26 oktober 2004 biedt geen grondslag voor een oordeel als hiervoor bedoeld. De opvatting van de bedrijfsarts dat voor appellante een duurbeperking geldt voor het verrichten van haar eigen werk is niet onderbouwd.
De Raad kan zich voorts volledig vinden in de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de waarde van het door drs. C.P. Kesselaar verrichte onderzoek.
Kesselaar heeft ter zitting van de Raad geen gegevens naar voren gebracht die niet reeds bekend waren bij het eerder door de Raad gegeven – en in dit geschil door de rechtbank gevolgde – oordeel over de door haar gevolgde methode tot vaststelling van de belastbaarheid van een verzekerde.
Onder de vorengeschetste omstandigheden ziet de Raad geen aanleiding het verzoek van appellante om een onafhankelijk medisch deskundige in te schakelen in te willigen.
Nu niet kan worden aangenomen dat appellante met de beperkingen zoals door het Uwv zijn aangenomen haar eigen werk niet kan verrichten treft het hoger beroep geen doel.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De uitspraak is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
JL