ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6980

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/5891 WAO, 04/5892 ZW, 04/6625 WAO, 04/6626 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de weigering van ziekengeld door het Uwv

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een betrokkene tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de berekening van haar arbeidsongeschiktheid en de weigering van ziekengeld. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 januari 2007 uitspraak gedaan. De betrokkene had een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en had ziekengeld aangevraagd op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 45% en had de ziekengeldaanvraag geweigerd. De rechtbank Arnhem had eerder de besluiten van het Uwv vernietigd, maar het Uwv ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 1 november 2006 is de betrokkene verschenen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een medewerker. De Raad heeft de medische gegevens van de betrokkene beoordeeld en geconcludeerd dat er geen nieuwe informatie was die de eerdere beoordeling van het Uwv zou kunnen ondermijnen. De Raad heeft vastgesteld dat de functies die aan de betrokkene waren voorgehouden, niet in overeenstemming waren met haar belastbaarheid, met name op het gebied van tillen en staan.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het beroep van de betrokkene tegen de besluiten van het Uwv gegrond werd verklaard. De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv in de proceskosten van de betrokkene moet bijdragen, en heeft de kosten vastgesteld op € 973,30. De Raad heeft bepaald dat het Uwv het griffierecht van de betrokkene moet vergoeden en dat er griffierecht wordt geheven van het Uwv.

Uitspraak

04/5891 WAO, 04/5892 ZW, 04/6625 WAO, 04/6626 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en van
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 26 oktober 2004, 04/47 en 02/1325 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het Uwv.
Datum uitspraak: 24 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Het Uwv en betrokkene hebben hoger beroep doen instellen.
Het Uwv en betrokkene hebben verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2006. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. M.G.M. Frerix, advocaat te [woonplaats]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G.M.M. Diebels.
II. OVERWEGINGEN
In geding is de vraag of het Uwv bij besluit van 4 december 2003 (bestreden besluit 1) terecht de aan betrokkene met ingang van 21 augustus 2001 toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% en of het Uwv terecht bij besluit van 15 mei 2002 (bestreden besluit 2) zijn besluit heeft gehandhaafd waarbij betrokkene terzake van haar ziekmelding per 8 oktober 2001 uitkering van ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW) is geweigerd.
De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen beide bestreden besluiten gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd, het Uwv opgedragen nieuwe besluiten op bezwaar te nemen, de verzoeken om schadevergoeding (vooralsnog) afgewezen en beslissingen genomen over vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank overweegt ten aanzien van bestreden besluit 1 dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van betrokkene per 21 augustus 2001 en dat aan de stelling van betrokkene dat zij volledig arbeidsongeschikt is voorbijgegaan dient te worden, nu betrokkene haar standpunt niet met medische stukken heeft onderbouwd. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van de schatting overweegt de rechtbank dat aan appellante vier functies zijn voorgehouden, namelijk stikster
(fb-code 7964), huishoudelijke hulp (fb-code 5425), coupeuse (fb-code 7965) en melkmonsternemer (fb-code 6211). Wat betreft de functies stikster en melkmonsternemer is de rechtbank van oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting binnen de belastbaarheid van betrokkene blijft. Met betrekking tot de functie huishoudelijke hulp oordeelt de rechtbank dat deze vooralsnog niet aan de schatting ten grondslag kan worden gelegd, nu het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belasting op het aspect staan binnen de belastbaarheid van betrokkene blijft. In genoemde functie komt staan gedurende 4 uur per dag dan wel gedurende vrijwel de gehele werkdag een half uur aaneengesloten voor, terwijl de belastbaarheid is beperkt tot staan gedurende vier uur per werkdag gedurende een kwartier aaneengesloten. De rechtbank overweegt dat, indien de functie huishoudelijke hulp buiten beschouwing blijft, de schatting niet in stand kan blijven omdat de functie melkmonsternemer slechts parttime arbeidsplaatsen kent en het aannemelijk is te achten dat de mate van arbeidsongeschiktheid zou wijzigen. Om die reden verklaart de rechtbank het beroep gegrond.
Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de belastbaarheid van betrokkene. Ook in hoger beroep heeft betrokkene geen medische gegevens overgelegd die twijfel zouden kunnen oproepen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. Wat betreft de betrokkene voorgehouden functies stelt de Raad vast dat de belasting van de functie huishoudelijke hulp op het aspect lopen, gelet op de vastgestelde belastbaarheid van betrokkene, maximaal is en dat de belasting op het aspect staan aanmerkelijk wordt overschreden. Dat het staan wordt afgewisseld door een paar passen lopen, kan er daarom naar het oordeel van de Raad niet aan afdoen dat sprake is van een absolute overschrijding. De toelaatbaarheid van deze overschrijding is onvoldoende gemotiveerd. Ook op het onderdeel tillen is in deze functie sprake van een absolute overschrijding, nu tillen van emmers water tot 10 kg voorkomt, terwijl de belastbaarheid is beperkt tot 5 kg tillen. De toelichting van de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 30 september 2004 dat betrokkene de emmer minder vol kan doen, zodat dan in een hogere, toegestane frequentie een lager gewicht getild hoeft te worden, acht de Raad ontoereikend om deze overschrijding toelaatbaar te achten. In de functie melkmonsternemer doet zich ook een overschrijding op het aspect tillen tot 10 kg alsmede op het aspect dragen tot 10 kg voor. Deze hangt samen met de aan- en afvoer van meetinstrumenten circa vier tot acht keer per dag dan wel met het dragen van tru-meters voor en na het melken. Deze functie is aanvankelijk verworpen door de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 3 juni 2002. De bezwaararbeidsdeskundige acht deze functie in het rapport van 3 juni 2002 toch geschikt omdat men minder tru-testers per keer kan meenemen waardoor de belasting wel binnen de belastbaarheid valt. Deze aanpassing vergt volgens de bezwaararbeidsdeskundige een zodanig miniem tijdsbeslag dat sprake is van een aanpassing waarvan niet gezegd kan worden dat deze niet in billijkheid van een werkgever valt te vergen. De Raad is niet overtuigd van het realiteitsgehalte van deze uitleg en ziet hierin een ontoelaatbare relativering van de met de functie verbonden belasting, zoals weergegeven in de door het Uwv ingebrachte stukken. Zoals de Raad reeds eerder heeft uitgesproken, geldt immers als uitgangspunt dat, indien het Uwv de belasting die de werkzaamheden in een bepaalde functie met zich brengen, eenmaal heeft vastgesteld en in een bepaalde score in het FIS heeft weergegeven, die weergave een juiste afspiegeling vormt van de in de betreffende functie werkelijk voorkomende belasting, tenzij deze aantoonbaar onjuist is. Daarvan is hier niet gebleken.
De Raad concludeert dat van de vier geselecteerde functies niet meer dan twee overblijven. Daarmee staat vast dat de schatting op een ontoereikende arbeidskundige grondslag berust. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen bestreden besluit 1 terecht gegrond verklaard. De Raad zal de aangevallen uitspraak in zoverre bevestigen, zij het met verbetering van de gronden waarop deze berust.
Aan bestreden besluit 2 ligt ten grondslag dat betrokkene op en na 8 oktober 2001 niet meer beperkt was tot het verrichten van arbeid dan ten tijde van de schatting in het kader van de WAO en dat zij op 8 oktober 2001 in staat moest worden geacht ten minste een van de haar in het kader van die schatting voorgehouden functies te verrichten. Nu de WAO-schatting niet in stand kan blijven, ontvalt ook de grondslag aan bestreden besluit 2. Ook hier geldt dat de rechtbank het beroep terecht gegrond heeft verklaard. De Raad zal de aangevallen uitspraak ook in zoverre bevestigen.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 966,- voor verleende rechtsbijstand en op
€ 7,30 aan reiskosten, in totaal € 973,30.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 973,30, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan betrokkene het betaalde griffierecht van € 102,- vergoedt;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van
€ 422,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en M.C.M. van Laar en
F.J.L. Pennings als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2007.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.