ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6443

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-7103 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WAO-uitkering en terugvordering toeslag na vaststelling gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 januari 2007 uitspraak gedaan. De zaak betreft de beëindiging van de WAO-uitkering van appellante, die was vastgesteld op basis van een lagere mate van arbeidsongeschiktheid, en de terugvordering van een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW).

De rechtbank had geoordeeld dat appellante hoofdverblijf had in dezelfde woning als haar partner en dat zij een gezamenlijke huishouding voerde. Dit was vastgesteld op basis van een rapport van de afdeling Bijzonder Onderzoek van het Uwv, waarin getuigenverklaringen en observaties waren meegenomen. De rechtbank concludeerde dat appellante geen dringende redenen had aangevoerd om van de terugvordering af te zien.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet kon slagen. De Raad vond geen aanleiding om af te wijken van de eerdere oordelen en oordeelde dat de grieven van appellante onvoldoende onderbouwd waren. De Raad concludeerde dat de dossierstukken, met name het rapport van de afdeling Bijzonder Onderzoek, duidelijk en eenduidig waren, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de besluiten van het Uwv standhielden.

Uitspraak

04/7103 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 november 2004, 04/399 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2006. Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door M.K. Dekker.
II. OVERWEGINGEN
Voor de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met de vermelding dat het Uwv naar aanleiding van een rapportage van de afdeling Bijzonder Onderzoek van het Uwv een vijftal primaire besluiten heeft genomen, inhoudende dat (1) de toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) op voorhand per 1 juli 2002 wordt beëindigd, (2) appellantes WAO-uitkering berekend naar een percentage van 80 of meer per 1 januari 1999 wordt uitbetaald behorend bij de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65-80% en (3) van 1 januari 2001 tot 1 januari 2002 wordt uitbetaald behorend bij de klasse 25-35%, (4) per 31 januari 1998 geen recht meer bestaat op een toeslag ingevolge de TW en (5) een bedrag wordt teruggevorderd van in totaal € 18.652,15. Bij besluit van 30 december 2003 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat uit de stukken in het dossier en met name uit het rapport van de afdeling Bijzonder Onderzoek genoegzaam is gebleken dat appellante hoofdverblijf heeft in dezelfde woning als haar partner [naam partner] en dat zij een gezamenlijke huishouding met hem voert. Tevens is genoegzaam gebleken dat zij werkzaamheden heeft verricht in het bedrijf van haar partner die op de arbeidsmarkt een economische waarde vertegenwoordigen. Bepalend is de feitelijke situatie, zoals die kan worden afgeleid uit het rapport van de afdeling Bijzonder Onderzoek, waarbij gebruik is gemaakt van getuigenverklaringen, observatie en verklaringen van appellante zelf. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat appellante geen dringende redenen heeft aangevoerd op grond waarvan het Uwv van de terugvordering af moet zien.
De Raad deelt, onder overneming van de door de rechtbank in de aangevallen uitspraak gebezigde gronden het oordeel van de rechtbank.
In de grieven die namens appellante naar voren zijn gebracht en die in essentie een herhaling vormen van hetgeen in beroep reeds was aangevoerd, heeft de Raad geen aanleiding gevonden om tot een andersluidend oordeel te komen. De grieven ontberen iedere vorm van onderbouwing terwijl de dossierstukken, met name het rapport van de afdeling Bijzonder Onderzoek, duidelijk, volledig en eensluidend zijn.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2007.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.