ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6302

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1447 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijke bijdrage studiefinanciering en inkomensschommelingen bij wijziging bedrijfsvoering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (appellante) tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle. De rechtbank had op 24 januari 2006 geoordeeld dat het besluit van appellante van 22 april 2005, waarin werd geweigerd om voor de bepaling van de ouderlijke bijdrage uit te gaan van een ander peiljaar dan voorgeschreven door de Wet studiefinanciering 2000, onvoldoende gemotiveerd was. Appellante stelde dat de inkomensschommelingen van betrokkene, die een agrarisch bedrijf exploiteerde, normaal waren en dat de rechtbank dit niet correct had beoordeeld.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 januari 2007 uitspraak gedaan. De Raad overwoog dat inkomensschommelingen inherent zijn aan zelfstandig ondernemerschap en dat de keuze van betrokkene om zijn melkveebedrijf om te vormen naar vleesproductie, inclusief de verkoop van het melkquotum, niet ongebruikelijk was. De Raad concludeerde dat de inkomensschommelingen die voortvloeien uit deze wijziging in de bedrijfsvoering normaal zijn en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een peiljaarverlegging rechtvaardigden.

De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het inleidend beroep van betrokkene alsnog ongegrond. De Raad oordeelde dat appellante op voldoende wijze had onderbouwd dat de inkomensschommelingen in het bedrijf van betrokkene normaal waren en dat de wet correct was toegepast. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

06/1447 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 24 januari 2006, 05/846 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene),
en
appellante
Datum uitspraak: 12 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft medegedeeld dat mr. S.D. van Reenen, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Amsterdam, in hoger beroep als zijn gemachtigde optreedt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2006. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.M.S. Slagter. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Reenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 22 april 2005 heeft appellante – beslissend op bezwaar – geweigerd voor de bepaling van de veronderstelde ouderlijke bijdrage uit te gaan van een ander peiljaar dan artikel 3.9 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) voorschrijft. Appellante heeft haar besluit doen steunen op de overweging dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3.10 van de Wsf 2000, op grond waarvan verlegging van het peiljaar plaatsvindt. Dit omdat de inkomensdaling die betrokkene in 2004 ten opzichte van 2003 heeft gehad behoort tot de inkomensschommelingen die in het algemeen normaal kunnen worden geacht bij de gekozen wijze van inkomensverwerving.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 22 april 2005 ingesteld beroep gegrond verklaard en het besluit van 22 april 2005 vernietigd. Een en ander onder nadere beslissingen ten aanzien van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het oordeel neergelegd dat in het besluit van 22 april 2005 op onvoldoende wijze is gemotiveerd dat de inkomensschommelingen in het bedrijf van betrokkene in het algemeen normaal kunnen worden geacht.
Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de inkomens-schommelingen in het bedrijf van betrokkene in het algemeen normaal kunnen worden geacht en dat deze opvatting ook op voldoende wijze is onderbouwd.
De Raad overweegt als volgt.
Betrokkene exploiteerde een agrarisch bedrijf waarin in hoofdzaak melkvee werd gehouden. Als gevolg van economische ontwikkelingen en vooruitzichten heeft betrokkene ervoor gekozen zijn zogenoemd melkquotum te verkopen en over te stappen naar het houden van runderen ten behoeve van de vleesproductie.
Als gevolg van de verkoop van het melkquotum is het inkomen in 2003 eenmalig sterk gestegen.
Het geschil spitst zich primair toe op het antwoord op de vraag of de inkomsten uit verkoop van een melkquotum in de situatie dat het bedrijf in gewijzigde vorm wordt voortgezet leiden tot inkomensschommelingen die in het algemeen normaal kunnen worden geacht.
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad dient bij de beantwoording van de vraag welke inkomensschommelingen normaal moeten worden geacht te zijn bij de gekozen wijze van inkomensverwerving in elk geval in ogenschouw te worden genomen:
?de aard van de gebeurtenissen die aan de inkomensschommelingen ten grondslag liggen, in relatie tot de gekozen wijze van inkomensverwerving, en ?de mate waarin bij de gekozen wijze van inkomensverwerving inkomensschommelingen plegen voor te komen.
De enkele omstandigheid dat een inkomensschommeling optreedt ten gevolge van een eenmalige gebeurtenis impliceert niet zonder meer dat er geen sprake is van een inkomensschommeling die in het algemeen normaal kan worden geacht bij de gekozen wijze van inkomensverwerving.
Niet in geschil is dat aan het zelfstandig ondernemerschap van betrokkene eigen is dat inkomenschommelingen plaatsvinden. Voorts is eigen aan het zelfstandig ondernemerschap dat op basis van economische ontwikkelingen en vooruitzichten – soms zeer ingrijpende – wijzigingen in de bedrijfsvoering moeten worden doorgevoerd.
Betrokkene heeft er voor gekozen – de Raad wil van betrokkene zonder meer aannemen dat hij als gevolg van de omstandigheden gedwongen was deze keuze te maken – om zijn bedrijf om te vormen van een melkveebedrijf tot een bedrijf gericht op vleesproductie. Bij zo een geenszins ongebruikelijke wijziging in de bedrijfsvoering behoren inkomens-schommelingen die in het algemeen normaal kunnen worden geacht bij de gekozen wijze van inkomensverwerving.
De inkomensschommeling veroorzaakt door de in het kader van de wijziging van de bedrijfsvoering verrichte verkoop van het melkquotum maakt onderdeel uit van het totaal van de inkomensschommeling als gevolg van de wijziging van de bedrijfsvoering.
Appellante is bij het besluit van 22 april 2005 mitsdien terecht tot het oordeel gekomen dat zich geen situatie voordoet als bedoeld in artikel 3.10 van de Wsf 2000, zodat betrokkene niet voor een peiljaarverlegging in aanmerking komt.
Appellante heeft dit naar het oordeel van de Raad op voldoende wijze in het besluit van 22 april 2005 onderbouwd.
Nu ook de Raad niet is gebleken van het bestaan van bijzondere omstandigheden op grond waarvan met toepassing van artikel 11.5 van de Wsf 2000 de wet buiten toepassing zou kunnen worden gelaten is de Raad van oordeel dat het hoger beroep van appellante slaagt, de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het inleidend beroep alsnog ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.H.A. Uri.