ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6297

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-4339 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid na ziekmelding vanuit WW-situatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 1 juli 2004, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant had zich op 9 januari 2002 ziek gemeld vanuit een WW-situatie vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant per 8 januari 2003 een WAO-uitkering toe, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Appellant ging tegen dit besluit in beroep, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was en dat de door appellant ingebrachte rapporten geen nieuwe inzichten boden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld op 35 tot 45%. De Raad volgde het oordeel van de onafhankelijke deskundige, psychiater G.T. Gerssen, die concludeerde dat appellant op 8 januari 2003 in staat was om de functies van inpakker en productiemedewerker te vervullen. De Raad benadrukte dat het oordeel van een door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel moet worden gevolgd, en dat het rapport van Gerssen zorgvuldig en consistent was.

De Raad verwierp de grieven van appellant over de psychische klachten en de werkdruk bij de voorgehouden functies, en concludeerde dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts juist was. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier M. Uri en is openbaar uitgesproken op 12 januari 2007.

Uitspraak

04/4339 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 1 juli 2004, 03/687, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens zijn zowel van de kant van appellant als van de kant van het Uwv nog stukken ingebracht.
Op verzoek van de Raad heeft G.T. Gerssen, psychiater, als onafhankelijk deskundige verslag en advies uitgebracht bij rapportage van 12 september 2006.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2006. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde,
mr. M.J. Klinkert, advocaat te Utrecht. Het Uwv was vertegenwoordigd door J. van Dalfsen.
II. OVERWEGINGEN
Appellant heeft zich, vanuit een WW-situatie, op 9 januari 2002 ziek gemeld wegens klachten van psychische aard.
Bij besluit van 7 januari 2003 heeft het Uwv appellant met ingang van 8 januari 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
Bij besluit van 23 april 2003 (hierna: bestreden besluit) is het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard met name onder de overweging dat het medisch onderzoek door de (bezwaar-)verzekeringsarts zorgvuldig is geweest en het namens appellant overgelegde rapport van de door hem geraadpleegde psychiater A.L. Cense van 19 december 2003 geen ander licht werpt op de gezondheidstoestand van appellant per 8 januari 2003 en op de beperkingen die hieruit voortvloeien voor het verrichten van arbeid dan door de (bezwaar-) verzekeringsarts aangenomen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat appellant in staat moet worden geacht de functies van inpakker, produktiemedewerker textiel en produktiemedewerker industrie te verrichten.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat (kort samengevat) het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische klachten en ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd het rapport van Cense buiten beschouwing heeft gelaten. Ter onderbouwing verwijst hij naar de reactie van Cense op de aangevallen uitspraak, neergelegd in een uitvoerig schrijven van 28 augustus 2004.
Naar aanleiding van de reactie van de bezwaarverzekeringsarts G.P.J. de Kanter van 14 juli 2006 op bovengenoemd schrijven van Cense heeft de Raad besloten om als onafhankelijk deskundige te benoemen G.T. Gerssen, psychiater.
In ’s Raads vaste jurisprudentie ligt besloten dat het oordeel van een onafhankelijke, door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel dient te worden gevolgd. De Raad is van oordeel dat het rapport van Gerssen, gedateerd
12 september 2006, getuigt van zorgvuldigheid en consistent is terwijl het medisch oordeel daarin naar behoren is gemotiveerd. Gerssen komt tot de conclusie dat appellant ten tijde in geding, 8 januari 2003, leed aan een recidiverende depressieve stoornis, geluxeerd door werkproblematiek en psychosociale stress factoren. Hij kan zich verenigen met de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellant per 8 januari 2003 zoals deze is neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Naar het medisch oordeel van Gerssen was appellant op 8 januari 2003 in staat tot het verrichten van werkzaamheden, verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. De Raad is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de medische beoordeling door de (bezwaar-)verzekeringsarts juist is geweest. De rapportages van Cense, voornoemd, doen hieraan niet af.
De in hoger beroep opgeworpen grief inzake de deadlines en/of produktiepieken bij de voorgehouden functies slaagt naar het oordeel van de Raad gelet op het rapport van Gerssen niet.
Uit de functiebelasting, weergegeven in de resultaat eindselectie van 20 december 2002, blijkt overigens niet van deadlines en/of produktiepieken bij de functies van inpakker en produktiemedewerker industrie. In de functie van stikker bij een meubelfabriek is sprake van produktienormtijden die in het algemeen wel gehaald worden.
De Raad is, gelet op het voorgaande, evenals de rechtbank van oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid per 8 januari 2003 terecht heeft vastgesteld op 35 tot 45%.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Uri als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) M. Uri.