ECLI:NL:CRVB:2006:BA5160
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WAO-uitkering aan werkneemster en hoger beroep door werkgever
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werkgever (appellante) tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht een WAO-uitkering had toegekend aan een werkneemster van de appellante, met ingang van 20 maart 2003, op basis van een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. De appellante, vertegenwoordigd door mr. drs. D.W.M. Weesie, stelde dat er geen sprake was van een ziekte of gebrek bij de werkneemster, en dat de verzekeringsarts ten onrechte een uitkering had verstrekt.
De Centrale Raad van Beroep, onder leiding van voorzitter G.J.H. Doornewaard, heeft de argumenten van de appellante niet gevolgd. De Raad oordeelde dat er geen algemene verplichting bestaat voor de verzekeringsarts om informatie bij de curatieve sector in te winnen. De Raad vond dat er geen aanwijzingen waren dat de werkneemster minder beperkingen had dan door de verzekeringsarts was aangenomen. Bovendien werd opgemerkt dat de werkneemster geen partij was in het geschil, waardoor een medisch onderzoek niet aan de orde was.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de grieven van de appellante falen. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 juli 2006, met de griffier M.C.T.M. Sonderegger aanwezig. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat de eerdere beslissing van de rechtbank, die het beroep ongegrond had verklaard, juist was en dat de rapportages van de verzekeringsarts voldoende waren onderbouwd.