ECLI:NL:CRVB:2006:AZ5586

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/199 ANW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid door niet-betaling griffierecht in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2006 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak waarin haar hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. Appellante, woonachtig in Marokko, had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 november 2005. De Raad had in zijn eerdere uitspraak van 21 april 2006 geoordeeld dat appellante het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn had betaald, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van haar hoger beroep.

Appellante heeft verzet aangetekend tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoerde dat zij haar zus had gevraagd het griffierecht te betalen, maar dat haar zus problemen had ondervonden met de betaling in Nederland. Tevens stelde appellante dat zij het schrijven van de Raad, waarin zij op de betalingsverplichting werd gewezen, nooit had ontvangen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante zelf verantwoordelijk is voor het handelen of nalaten van een door haar ingeschakelde derde en dat er geen bewijs was van een onjuiste adressering van het schrijven.

De Raad concludeerde dat appellante in haar verzet geen gegronde redenen had aangevoerd die haar verontschuldigen voor het niet betalen van het griffierecht. De Raad verklaarde het verzet ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.P.M. Zeijen als leden, in aanwezigheid van griffier D.W.M. Kaldenhoven.

Uitspraak

06/199 ANW-V
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellante], Marokko (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 november 2005, 05/3671
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 22 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 21 april 2006 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen voornoemde uitspraak van de Raad heeft appellante verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 10 november 2006, waar beide partijen – de Svb met voorafgaand bericht – niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij schrijven van 20 januari 2006 is appellante gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht. Bij aangetekend schrijven van 17 februari 2006 is appellante erop gewezen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken dient te zijn bijgeschreven op de bankrekening van de Raad dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Daarbij is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
De uitspraak van de Raad van 21 april 2006 berust hierop, dat het griffierecht niet binnen de aan appellante gestelde termijn is betaald.
In het verzetschrift heeft appellante aangegeven dat zij haar zus heeft gevraagd het griffierecht te voldoen maar dat haar zus problemen heeft ondervonden met de betaling in Nederland en de zaak vervolgens heeft genegeerd. Verder heeft appellante aangevoerd dat zij het schrijven van de Raad van 17 februari 2006 nimmer heeft ontvangen.
De Raad is van oordeel dat appellante in verzet niets heeft aangevoerd dat kan dienen als verontschuldiging voor het niet betalen van het griffierecht.
De Raad overweegt daartoe dat appellante zelf verantwoordelijk is voor het doen of nalaten van een door haar ingeschakelde derde. De Raad weegt daarbij mee dat niet is gebleken van een onjuiste adressering van het schrijven van 17 februari 2006 en dat voornoemd schrijven niet bij de Raad retour is ontvangen.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 december 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.