ECLI:NL:CRVB:2006:AZ5456

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5043 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstandsuitkering wegens voortijdige beëindiging reïntegratietraject

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de gemeente Schiedam (appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had geoordeeld dat de bijstandsuitkering van betrokkene, die voortijdig een reïntegratietraject had beëindigd, met 100% voor de duur van één maand moest worden verlaagd. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en stelde dat de maatregel zwaarder moest zijn, gezien de ernst van de gedragingen van betrokkene. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant had de bijstandsuitkering van betrokkene op 18 februari 2005 met 100% verlaagd voor vier maanden, omdat betrokkene zich niet aan de verplichtingen van de Wet werk en bijstand (WWB) had gehouden. De rechtbank had echter geoordeeld dat de maatregel niet in overeenstemming was met de ernst van de gedragingen van betrokkene. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de standaardmaatregelen niet konden worden verhoogd. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en bepaald dat de bijstandsuitkering van betrokkene met 100% voor de duur van twee maanden moest worden verlaagd. Tevens werd appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, begroot op € 644,--.

Uitspraak

06/5043 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam
(hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 juli 2006, 05/4427
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 20 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J. Wolfert-Brouwer, advocaat te Schiedam, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2006. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. S. van Gent, werkzaam bij de gemeente Schiedam. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Wolfert-Brouwer.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Bij besluit van 18 februari 2005 heeft appellant de bijstandsuitkering van betrokkene voor de duur van vier maanden met 100% verlaagd.
Bij besluit van 11 augustus 2005 heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 18 februari 2005 ongegrond verklaard. Daaraan heeft appellant ten grondslag gelegd dat door toedoen van betrokkene in strijd met de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB), het ten behoeve van diens arbeidsinschakeling door appellant aangeboden reïntegratietraject voortijdig is beëindigd. Gelet op de voorgeschiedenis heeft appellant de maatregel vastgesteld met toepassing van artikel 2, tweede lid, van de Maatregelenverordening Nieuwe Waterweg Noord 2004 (hierna: Maatregelenverordening).
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten - het beroep van betrokkene tegen het besluit van 11 augustus 2005 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en de bijstand van betrokkene verlaagd met 100% voor de duur van één maand. De rechtbank heeft overwogen dat appellant terecht aan betrokkene heeft verweten dat het reïntegratietraject door zijn toedoen voortijdig is beëindigd, zodat appellant terecht aan betrokkene een maatregel heeft opgelegd. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de in artikel 9 van de Maatregelenverordening voorgeschreven hoogte en duur van de maatregelen in beginsel als maxima gelden, die naar aanleiding van de omstandigheden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Maatregelenverordening, wel kunnen worden verlaagd maar in beginsel niet kunnen worden verhoogd. De rechtbank heeft daarom de bijstand van betrokkene voor de duur van één maand met 100% verlaagd.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat de (standaard)maatregelen in beginsel niet kunnen worden verhoogd.
De Raad stelt bij zijn beoordeling voorop dat tussen partijen uitsluitend - nog - in geschil is de hoogte en de duur van de maatregel.
In artikel 9, eerste lid, van de WWB is, voor zover hier van belang, bepaald dat de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar verplicht is naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden.
Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB, voor zover hier van belang, verlaagt het college van burgemeester en wethouders de bijstand overeenkomstig de door de gemeenteraad vastgestelde verordening - in dit geval: de Maatregelenverordening - indien de belanghebbende naar het oordeel van het college de uit de WWB voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Maatregelenverordening wordt een maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
In artikel 8 van de Maatregelenverordening worden de gedragingen waardoor een van de verplichtingen op grond van artikel 9 van de WWB niet of onvoldoende is nagekomen, onderscheiden in een drietal nader omschreven categorieën.
In artikel 9, aanhef en onder c, van de Maatregelenverordening is bepaald dat de maatregel behorend bij de gedraging het voortijdig beëindigen van een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling onverminderd artikel 2, tweede lid, van de Maatregelenverordening wordt vastgesteld op 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
Aan de toelichting op de Maatregelenverordening wordt het volgende ontleend:
“Artikel 2. Het opleggen van een maatregel
(…)
Tweede lid
In de maatregelenverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm van een vaste percentuele verlaging van de bijstandsnorm. In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: een op te leggen maatregel moet worden afgestemd op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Dat wil zeggen dat bij elke op te leggen maatregel zal moeten worden nagegaan of, gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde, afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.
(…)
Artikel 9. De hoogte en duur van de maatregel
Deze bepaling bevat de normering voor de drie categorieën van gedragingen die van doen hebben met verplichtingen van belanghebbenden die gelden op grond van artikel 9 WWB. In de hoogte van de normering wordt de ernst van de gedraging tot uitdrukking gebracht.”.
De Raad is - anders dan de rechtbank - van oordeel dat zowel uit de tekst van als uit de toelichting op artikel 2, tweede lid, van de Maatregelenverordening volgt dat met toepassing van dit artikellid afwijking van de standaardmaatregelen van
artikel 9 van de Maatregelenverordening mogelijk is en dat, teneinde te kunnen voldoen aan het in artikel 2, tweede lid, van de Maatregelenverordening neergelegde afstemmingsvereiste, de voorgeschreven standaardmaatregelen zowel kunnen worden verzwaard als gematigd. De Raad heeft noch in de tekst van de Maatregelenverordening noch in de toelichting daarop aanknopingspunten gevonden voor een andersluidend oordeel. Dit betekent dat de grief van appellant slaagt.
Met betrekking tot de vervolgens aan de orde komende vraag of appellant op goede gronden heeft besloten af te wijken van de standaardmaatregel van verlaging van de bijstandsuitkering met 100% gedurende één maand en in plaats daarvan de bijstand te verlagen met 100% voor de duur van vier maanden, overweegt de Raad als volgt.
Vastgesteld moet worden dat betrokkene met de hier aan de orde zijnde gedraging in een negatieve houding ten aanzien van de daadwerkelijke inschakeling in het arbeidsproces heeft volhard, in aanmerking genomen dat appellant hem reeds verschillende maatregelen heeft opgelegd. Appellant heeft dan ook terecht tot een zwaardere maatregel besloten dan in artikel 9, aanhef en onder c, van de Maatregelenverordening voorzien. Een verzwaring van de standaardmaatregel tot vier maanden acht de Raad echter niet in overeenstemming met de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. De uit de gedingstukken blijkende gegevens met betrekking tot de gedragingen van betrokkene zijn onvoldoende zwaarwegend om een maatregel van die omvang te rechtvaardigen. Een maatregel, bestaande in een verlaging van de bijstandsuitkering met 100% voor de duur van twee maanden, voldoet naar het oordeel van de Raad gezien de aanwezige gegevens wel aan het in artikel 2, tweede lid, van Maatregelenverordening neergelegde afstemmingsvereiste.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij is bepaald dat die uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en de bijstand van betrokkene is verlaagd met 100% voor de duur van één maand. In plaats daarvan zal de Raad bepalen dat een maatregel wordt opgelegd van 100% gedurende twee maanden.
De Raad ziet ten slotte aanleiding om appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, begroot op € 644,--, voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat die uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en de bijstand van betrokkene is verlaagd met 100% voor de duur van één maand;
Bepaalt dat aan betrokkene een maatregel wordt opgelegd van verlaging van de bijstand met 100% gedurende twee maanden;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,--, te betalen door de gemeente Schiedam aan de griffier van de Raad.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en A.B.J. van der Ham en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 december 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) S.R. Bagga.