ECLI:NL:CRVB:2006:AZ5410
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- C.P.J. Goorden
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van onverschuldigd betaalde WW-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het geschil betreft de herziening van de WW-uitkering van appellant en de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering. Appellant had op 5 juli 2004 een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering, die hem met ingang van 1 oktober 2004 was toegekend. Echter, het Uwv heeft later besloten om de uitkering met terugwerkende kracht in te trekken, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden van de Werkloosheidswet (WW). De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, wat appellant in hoger beroep heeft bestreden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante bepalingen van de WW. De Raad heeft vastgesteld dat appellant van 7 maart 2005 tot en met 24 april 2005 ten onrechte WW-uitkering heeft ontvangen. De Raad heeft de stelling van appellant dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, verworpen. Volgens de vaste jurisprudentie kan van een dringende reden slechts sprake zijn indien de terugvordering leidt tot onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen voor de betrokkene. De Raad heeft geoordeeld dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet als dringende redenen kunnen worden aangemerkt.
De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 december 2006, waarbij de voorzitter en de leden van de Raad aanwezig waren, evenals de griffier.