ECLI:NL:CRVB:2006:AZ5234
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen rentedragende lening door de IB-Groep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de IB-Groep. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het bedrag aan rentedragende lening, zoals vermeld in het Bericht Terugbetalen 2003. De IB-Groep had dit bezwaar echter niet-ontvankelijk verklaard. Appellant stelde dat hij recht had op een kortingsregeling die in het verleden gold, waardoor zijn schuld verlaagd zou moeten worden. Hij verwees naar correspondentie met het ministerie van OCW, maar kon het bestaan van de kortingsregeling niet aantonen.
Tijdens de zitting op 10 november 2006 was appellant niet aanwezig, maar de IB-Groep werd vertegenwoordigd door mr. G.J.M. Naber. De Raad heeft het procesverloop en de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld. De Raad concludeerde dat de IB-Groep terecht het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk had verklaard, omdat appellant niet kon bewijzen dat hij in aanmerking kwam voor de kortingsregeling. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank Assen, die eerder op 26 augustus 2005 had geoordeeld dat de IB-Groep correct had gehandeld.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, met D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan appellant. Het hoger beroep van appellant werd derhalve afgewezen.