ECLI:NL:CRVB:2006:AZ5229
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.C. Bruning
- M.C.M. van Laar
- F.J.L. Pennings
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-schatting en geschiktheid voor WSW-arbeid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 15 februari 2005, waarin het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had in een besluit van 3 februari 2004 het bezwaar van appellant tegen een eerdere beslissing, waarbij hij niet meer ongeschikt werd geacht voor werk wegens ziekte, ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts voldoende feitelijke grondslag had en dat appellant geen medische informatie had overgelegd die het oordeel van het Uwv kon ondermijnen.
Tijdens de zitting op 1 november 2006 werd appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. A.B.M. Pessers, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. I.P.H.M. van Lieshout. De Raad voor de Rechtspraak heeft de feiten uit de eerdere uitspraak als uitgangspunt genomen, aangezien deze door partijen niet betwist werden. De Raad concludeert dat de argumenten van appellant in hoger beroep grotendeels geen nieuwe gezichtspunten bevatten en dat het oordeel van de rechtbank en het Uwv dat appellant op 15 november 2003 niet medisch beperkt was, wordt onderschreven.
De Raad wijst ook op het oordeel van Argonaut Advies B.V. dat appellant slechts geschikt zou zijn voor WSW-arbeid, maar merkt op dat dit oordeel betrekking heeft op een latere datum en niet relevant is voor de beoordeling van de situatie in 2003. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak wordt gedaan door een meervoudige kamer, met M.C. Bruning als voorzitter en M.C.M. van Laar en F.J.L. Pennings als leden, en is openbaar uitgesproken op 13 december 2006.