ECLI:NL:CRVB:2006:AZ5229

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1778 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-schatting en geschiktheid voor WSW-arbeid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 15 februari 2005, waarin het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had in een besluit van 3 februari 2004 het bezwaar van appellant tegen een eerdere beslissing, waarbij hij niet meer ongeschikt werd geacht voor werk wegens ziekte, ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts voldoende feitelijke grondslag had en dat appellant geen medische informatie had overgelegd die het oordeel van het Uwv kon ondermijnen.

Tijdens de zitting op 1 november 2006 werd appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. A.B.M. Pessers, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. I.P.H.M. van Lieshout. De Raad voor de Rechtspraak heeft de feiten uit de eerdere uitspraak als uitgangspunt genomen, aangezien deze door partijen niet betwist werden. De Raad concludeert dat de argumenten van appellant in hoger beroep grotendeels geen nieuwe gezichtspunten bevatten en dat het oordeel van de rechtbank en het Uwv dat appellant op 15 november 2003 niet medisch beperkt was, wordt onderschreven.

De Raad wijst ook op het oordeel van Argonaut Advies B.V. dat appellant slechts geschikt zou zijn voor WSW-arbeid, maar merkt op dat dit oordeel betrekking heeft op een latere datum en niet relevant is voor de beoordeling van de situatie in 2003. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak wordt gedaan door een meervoudige kamer, met M.C. Bruning als voorzitter en M.C.M. van Laar en F.J.L. Pennings als leden, en is openbaar uitgesproken op 13 december 2006.

Uitspraak

05/1778 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 15 februari 2005, 04/496 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.B.M. Pessers, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2006. Namens appellant is verschenen mr. Pessers, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.P.H.M. van Lieshout.
II. OVERWEGINGEN
De feiten die in de aangevallen uitspraak zijn vermeld, worden door partijen niet betwist en vormen ook voor de Raad het uitgangspunt bij zijn oordeelsvorming.
Bij het besluit op bezwaar van 3 februari 2004, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 31 oktober 2003, waarbij appellant met ingang van 15 november 2003 niet (meer) wegens ziekte of gebrek ongeschikt werd geacht en derhalve geen recht (meer) had op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW), ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts op een voldoende feitelijke grondslag, waaronder informatie van de behandelend internist en reumatoloog, berust en dat appellant daartegenover geen medische informatie heeft overgelegd die aanleiding geeft tot twijfel aan het oordeel van het Uwv.
Hetgeen in hoger beroep namens appellant is aangevoerd bevat, in vergelijking met de stellingname van appellant in eerste aanleg, grotendeels geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
De Raad neemt daarbij in aanmerking dat appellant zijn standpunt, dat hij ten tijde in geding, 15 november 2003, meer beperkt is dan de functionele-mogelijkhedenlijst van
11 juni 2002 weergeeft, niet met medische informatie heeft onderbouwd.
Voor wat betreft de namens appellant gestelde ernst van de handklachten laat de Raad meewegen dat de bezwaarverzekeringsarts D. Ubbink blijkens zijn rapport van
30 januari 2004 appellant op 23 januari 2004 in het kader van de bezwaarprocedure uitgebreid heeft onderzocht en daarbij geen afwijkingen aan de handen constateerde en tot de conclusie kwam dat alle handgrepen, zoals bolgreep, pincetgreep, sleutelgreep en opponeren normaal waren en flexie en extensie van de vingers geen beperkingen opleverden.
Ten aanzien van het beroep van appellant op het oordeel van Argonaut Advies B.V., uitmondend in de conclusie van 8 mei 2006 dat appellant (slechts) geschikt is voor WSW-arbeid, overweegt de Raad dat dit oordeel ziet op de situatie in 2006 en dus ver na de hier in geding zijnde datum. De Raad voegt daaraan toe dat dit oordeel van Argonaut niet enkel berust op een medische inschatting maar mede is gebaseerd op het geringe arbeidsmarktperspectief van appellant, waarbij ook andere dan medische factoren een belangrijke rol spelen.
De Raad onderschrijft derhalve het oordeel van de rechtbank en het Uwv dat appellant op 15 november 2003 in medisch opzicht niet toegenomen beperkt was in vergelijking tot de eerdere schatting in het kader van Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 30 juni 2002 en in staat was ten minste één van de aan die schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.
Al het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en M.C.M. van Laar en F.J.L.Pennings als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 december 2006.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
MR