ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4251

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1161 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor orthodontiekosten niet gedekt door ziektekostenverzekering

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 4 oktober 2004 bijzondere bijstand aangevraagd voor orthodontiekosten die niet door de ziektekostenverzekering werden gedekt. Het College heeft deze aanvraag op 5 oktober 2004 afgewezen en het bezwaar daartegen op 8 december 2004 ongegrond verklaard. Appellant betoogde dat er geen toereikende voorliggende voorziening was en dat er nader onderzoek naar de noodzaak van de kosten moest plaatsvinden.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de Ziekenfondswet ten tijde van belang als een voorliggende, toereikende en passende voorziening gold. De Raad benadrukt dat de Regeling tandheelkundige hulp ziekenfondsverzekering een basispakket voor tandheelkundige hulp biedt, met een focus op preventieve zorg. Het enkele feit dat er een bijzondere indicatie voor orthodontische hulp gold, doet hieraan niet af. De Raad concludeert dat artikel 15, eerste lid, van de Wet Werk en Bijstand (WWB) in beginsel aan de toekenning van bijzondere bijstand voor deze kosten in de weg staat.

Daarnaast biedt artikel 16, eerste lid, van de WWB de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen bijstand te verlenen indien zeer dringende redenen aanwezig zijn. De Raad heeft echter geen aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat in dit geval sprake was van zeer dringende redenen. Het College had tot 1 januari 2003 beleid dat in aanvulling op de gemaximeerde bedragen voor de kosten ingevolge de aanvullende ziektekostenverzekering bijzondere bijstand kon verlenen. Dit beleid werd als buitenwettelijk, begunstigend beleid gekwalificeerd, maar de Raad constateert dat het College het maximum bedrag aan bijzondere bijstand aan appellant heeft verstrekt.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

06/1161 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 18 januari 2006, 05/86
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen
(hierna: College)
Datum uitspraak: 5 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 14 november 2006, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellant heeft op 4 oktober 2004 bijzondere bijstand aangevraagd voor de niet door de ziektekostenverzekering gedekte kosten van orthodontie ten behoeve van zijn dochter. Bij besluit van 5 oktober 2004 heeft het College de aanvraag afgewezen. Bij besluit van 8 december 2004 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 5 oktober 2004, onder verwijzing naar artikel 15, eerste lid, van de Wet Werk en Bijstand (WWB), ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
8 december 2004 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Daartoe heeft hij - onder meer - aangevoerd dat er geen toereikende voorliggende voorziening aanwezig is en dat nader onderzoek naar de noodzaak van de kosten dient plaats te vinden.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Ziekenfondswet gold ten tijde hier van belang voor de in geding zijnde kosten als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening. De Raad wijst er in dat verband nog op dat met de Regeling tandheelkundige hulp ziekenfondsverzekering beoogd werd aan een ieder een basispakket voor tandheelkundige hulp te bieden (met de nadruk op preventieve zorg) en dat naast de in artikel 6 van de Regeling bedoelde voorzieningen blijkens het bepaalde in artikel 8 van deze Regeling ook andere tandheelkundige hulp voor jeugdige en volwassen verzekerden beschikbaar was. Het enkele feit dat daarvoor een bijzondere indicatie gold doet daaraan niet af. Dit brengt mee dat artikel 15, eerste lid, van de WWB in beginsel aan de toekenning van bijzondere bijstand in bedoelde kosten in de weg staat.
Het eerste lid van artikel 16 van de WWB biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de WWB, in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Blijkens de Memorie van Toelichting dient in een dergelijk geval vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanknopingspunten om te oordelen dat in dit geval sprake is geweest van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.
Op basis van het vorenstaande is de Raad van oordeel dat het College niet de bevoegdheid toekwam om appellant bijzondere bijstand toe te kennen voor de hier besproken kosten.
Het College voerde tot 1 januari 2003 het beleid dat in aanvulling op de gemaximeerde bedragen voor de in geding zijnde kosten ingevolge de aanvullende ziektekostenverzekering nog bijzondere bijstand kon worden verleend voor de voor eigen rekening blijvende kosten tot een maximum van € 453,78. Dit beleid was van toepassing op behandelingen gestart vóór 1 januari 2003, zoals hier aan de orde.
Het door het College vastgestelde beleid moet naar het oordeel van de Raad worden gekwalificeerd als buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak van de Raad betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast. De Raad stelt op basis van de gedingstukken vast dat het College aan appellant overeenkomstig het beleid het maximum bedrag aan bijzondere bijstand heeft verstrekt.
Hetgeen appellant overigens naar voren heeft gebracht heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en A.B.J. van der Ham en C.J. Borman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 december 2006.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) L. Jörg.
BKH 281106