ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3943

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/5216 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WAO-uitkering en ingangsdatum arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin zijn beroep tegen de toekenning van een WAO-uitkering door het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid al in 1993 was ingetreden en vroeg om de WAO-uitkering met terugwerkende kracht toe te kennen vanaf een eerdere datum. De rechtbank had de datum van 14 mei 1998 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag aangenomen, gebaseerd op een geneeskundige rapportage van het Uwv.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de eerdere datum van arbeidsongeschiktheid te erkennen. De Raad stelde vast dat appellant niet had aangetoond dat zijn arbeidsongeschiktheid eerder was ingetreden dan de door het Uwv vastgestelde datum. De Raad wees erop dat appellant in een laat stadium een aanvraag voor de WAO-uitkering had ingediend en dat er geen bewijs was geleverd dat hij verhinderd was om eerder een aanvraag in te dienen.

Daarnaast werd het verzoek van appellant om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van immateriële schade van € 1.000.000,- afgewezen, omdat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en na een zitting waar appellant en zijn advocaat aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van het Uwv. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank voor bevestiging in aanmerking kwam en dat er geen proceskostenveroordeling nodig was.

Uitspraak

04/5216 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 augustus 2004, 03/2245,
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Namens appellant zijn de gronden nader aangevuld door mr. M. Luijendijk, advocaat te Dordrecht, met daarbij gevoegd een door appellant geschreven, 48 bladzijden tellende brief.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2006. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door
mr. J. van der Stel, advocaat te Dordrecht. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. Nuyens.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 26 augustus 2003 heeft het Uwv ondanks de daartegen gerichte bezwaren gehandhaafd zijn besluit van
2 augustus 2000 tot toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ingaande 13 mei 1999. Daaraan ligt ten grondslag dat de arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 14 mei 1998 is ontstaan.
Het (hoger) beroep van appellant strekt tot de toekenning van WAO-uitkering met ingang van een eerdere datum. Daartoe heeft appellant aangevoerd, samengevat, dat zijn arbeidsongeschiktheid in 1993 is ingetreden.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe overwogen, zakelijk, dat zij niet twijfelt aan de juistheid van de door het Uwv op grond van de geneeskundige rapportage van 22 mei 2003 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag aangenomen datum.
De Raad onderschrijft dit oordeel van de rechtbank en hij overweegt daarover nog het volgende.
Appellant heeft op 9 juni 1999 aan het Uwv schriftelijk een overzicht gegeven van zijn gezondheidsklachten. In een op 1 juli 1999 gedateerd formulier heeft de voormalige werkgever van appellant aan het Uwv melding gemaakt van sinds ongeveer
1 juni 1999 bij appellante bestaande arbeidsongeschiktheid. Met een op 21 februari 2000 bij het Uwv ingekomen formulier heeft appellant een WAO-uitkering aangevraagd. Appellant heeft daarmee in een laat stadium een WAO-uitkering aangevraagd met aanzienlijke terugwerkende kracht. Er is niet gesteld of gebleken dat appellant verhinderd was eerder een aanvraag in te dienen. Onder die omstandigheden is het aan appellant om tegenover het andersluidende gemotiveerde oordeel van de verzekeringsarts, het bewijs bij te brengen dat zijn arbeidsongeschiktheid eerder dan op 14 mei 1998 is ontstaan. Hierin is appellant niet geslaagd. In ieder geval is daarvoor naar het oordeel van de Raad onvoldoende dat in juni 1995 ernstig hartfalen bij appellant is gediagnostiseerd, nu blijkens de informatie van de behandelende artsen nadien een redelijk herstel is opgetreden en (ondanks in de loop der jaren enkele ziekenhuisobservaties wegens klachten van pijn op de borst) nimmer een herhaalde ischemie is opgetreden.
De aangevallen uitspraak komt zodoende voor bevestiging in aanmerking.
Het verzoek van appellant om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de door hem geleden immateriële schade ad
€ 1.000.000,- komt reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking, omdat het beroep ongegrond is.
De Raad ziet geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.C. Stam en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 december 2006.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) W.R. de Vries.