ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3899

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5895 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum van het recht op bijstand in hoger beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 augustus 2005. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam vernietigd en zelf in de zaak voorzien. De rechtbank stelde vast dat appellant recht had op bijstand met ingang van 8 maart 2004, de datum waarop hij zich bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) had gemeld voor een aanvraag om een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Appellant was het niet eens met deze ingangsdatum en stelde dat deze had moeten zijn vastgesteld op 4 februari 2004, de datum waarop zijn uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering was beëindigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de argumenten van appellant beoordeeld. De Raad oordeelde dat de beschikbare gegevens onvoldoende steun boden voor de stelling van appellant dat hij al op 3 december 2003 een aanvraag om een WW-uitkering had ingediend. De Raad merkte op dat de datum op het aanvraagformulier, die door appellant was ingevuld, was gewijzigd van 3 december 2003 naar 9 maart 2004, maar dat dit niet bewijst dat het formulier ook daadwerkelijk op of kort na 3 december 2003 bij het CWI was ingediend. Daarom bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met T.G.M. Simons als voorzitter en A.B.J. van der Ham en H.J. de Mooij als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken op 6 december 2006, in aanwezigheid van griffier S.R. Bagga. Er werd geen veroordeling in de proceskosten in hoger beroep uitgesproken.

Uitspraak

05/5895 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 augustus 2005, 05/1363 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 6 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2006. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Van Zundert en het College door mr. D. Çevik, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften en het toepasselijke beleid van het College verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten - het beroep van appellant gegrond verklaard, het in beroep bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien. Uit de aangevallen uitspraak vloeit voort dat appellant met ingang van 8 maart 2004, de datum waarop appellant zich bij het Centrum voor Werk en Inkomen (hierna: CWI) heeft gemeld voor het doen van een aanvraag om een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (hierna: WW), recht heeft op bijstand (naar de norm voor gehuwden).
In hoger beroep heeft appellant gemotiveerd aangevoerd dat de rechtbank de ingangsdatum van het recht op bijstand had dienen vast te stellen op 4 februari 2004, de datum met ingang waarvan zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering - uiteindelijk - is beëindigd.
De Raad is van oordeel dat de beschikbare gegevens geen toereikende steun bieden voor de stelling van appellant dat hij reeds op 3 december 2003 een aanvraag om een uitkering ingevolge de WW heeft ingediend. Dat op het door appellant ingevulde en ondertekende aanvraagformulier de - kennelijk - eerder door appellant ingevulde datum 3 december 2003 is vervangen door 9 maart 2004, bewijst niet dat het aanvraagformulier ook op of kort na 3 december 2003 daadwerkelijk bij het CWI is ingediend.
Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en A.B.J. van der Ham en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 december 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) S.R. Bagga.