ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3899
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ingangsdatum van het recht op bijstand in hoger beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 augustus 2005. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam vernietigd en zelf in de zaak voorzien. De rechtbank stelde vast dat appellant recht had op bijstand met ingang van 8 maart 2004, de datum waarop hij zich bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) had gemeld voor een aanvraag om een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Appellant was het niet eens met deze ingangsdatum en stelde dat deze had moeten zijn vastgesteld op 4 februari 2004, de datum waarop zijn uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering was beëindigd.
De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de argumenten van appellant beoordeeld. De Raad oordeelde dat de beschikbare gegevens onvoldoende steun boden voor de stelling van appellant dat hij al op 3 december 2003 een aanvraag om een WW-uitkering had ingediend. De Raad merkte op dat de datum op het aanvraagformulier, die door appellant was ingevuld, was gewijzigd van 3 december 2003 naar 9 maart 2004, maar dat dit niet bewijst dat het formulier ook daadwerkelijk op of kort na 3 december 2003 bij het CWI was ingediend. Daarom bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met T.G.M. Simons als voorzitter en A.B.J. van der Ham en H.J. de Mooij als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken op 6 december 2006, in aanwezigheid van griffier S.R. Bagga. Er werd geen veroordeling in de proceskosten in hoger beroep uitgesproken.