ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3634
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam inzake WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2004, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellante, die als groepsleidster in de kinderopvang werkte, werd op 13 juni 2000 arbeidsongeschikt verklaard. Het Uwv had haar per 28 juni 2001 een WAO-uitkering geweigerd, omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Appellante stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat er geen onafhankelijk psychiater was geraadpleegd. In hoger beroep werd door het Uwv een nieuw besluit genomen, waarbij het bezwaar van appellante gegrond werd verklaard en haar een WAO-uitkering werd toegekend, berekend op 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende had toegelicht dat de aan appellante voorgehouden functies binnen haar belastbaarheid lagen. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit II stand kon houden. Tevens werd overwogen dat appellante in bezwaar, beroep en hoger beroep had moeten komen om een juiste beslissing te krijgen over haar arbeidsongeschiktheid, wat aanleiding gaf tot vergoeding van haar proceskosten. De totale proceskosten werden begroot op € 966,=, te betalen door het Uwv, inclusief een vergoeding van het griffierecht van € 133,= aan appellante.
De uitspraak werd gedaan op 24 november 2006 door de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij appellante niet aanwezig was, maar het Uwv vertegenwoordigd was door W.L.J. Weltevrede. De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 19 juli 2005 ongegrond.