ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3634

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/5603 WAO en 05/4810 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam inzake WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2004, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellante, die als groepsleidster in de kinderopvang werkte, werd op 13 juni 2000 arbeidsongeschikt verklaard. Het Uwv had haar per 28 juni 2001 een WAO-uitkering geweigerd, omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Appellante stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat er geen onafhankelijk psychiater was geraadpleegd. In hoger beroep werd door het Uwv een nieuw besluit genomen, waarbij het bezwaar van appellante gegrond werd verklaard en haar een WAO-uitkering werd toegekend, berekend op 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende had toegelicht dat de aan appellante voorgehouden functies binnen haar belastbaarheid lagen. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit II stand kon houden. Tevens werd overwogen dat appellante in bezwaar, beroep en hoger beroep had moeten komen om een juiste beslissing te krijgen over haar arbeidsongeschiktheid, wat aanleiding gaf tot vergoeding van haar proceskosten. De totale proceskosten werden begroot op € 966,=, te betalen door het Uwv, inclusief een vergoeding van het griffierecht van € 133,= aan appellante.

De uitspraak werd gedaan op 24 november 2006 door de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij appellante niet aanwezig was, maar het Uwv vertegenwoordigd was door W.L.J. Weltevrede. De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 19 juli 2005 ongegrond.

Uitspraak

04/5603 WAO en 05/4810 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2004, 03/1643 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2006.
Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
Appellante was werkzaam als groepsleidster in de kinderopvang voor 36 uur per week. Zij is op 13 juni 2000 voor dit werk arbeidsongeschikt geworden. Bij besluit van
19 juli 2002 is haar per 28 juni 2001 een WAO-uitkering geweigerd aangezien haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
Bij besluit van 15 april 2003 (bestreden besluit I) heeft het Uwv het door appellante ingediende bezwaar tegen dat besluit ongegrond verklaard.
Het door appellante tegen dit besluit ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat er geen onderzoek is gedaan door een onafhankelijk psychiater. Het is voor haar in het geheel niet meer mogelijk om loonvormende arbeid te verrichten.
Naar aanleiding van een vraag van de Raad heeft het Uwv op 19 juli 2005 een nieuw besluit (bestreden besluit II) genomen. Daarbij is het bezwaar gegrond verklaard en is aan appellante met ingang van 28 juni 2001 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
Aangezien het Uwv bij het bestreden besluit II niet volledig aan het door appellante ingestelde hoger beroep is tegemoet gekomen, wordt dat hoger beroep mede geacht te zijn gericht tegen dat besluit en zal de Raad tevens een oordeel over dat besluit geven. Alle door appellante in hoger beroep aangevoerde gronden zullen volledig aan de orde komen bij de beoordeling van dat besluit. Bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak heeft appellante geen rechtens te beschermen belang meer.
Appellante zal in haar hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Met betrekking tot bestreden besluit II overweegt de Raad het volgende.
Uit de medische stukken is de Raad niet kunnen blijken dat appellante meer beperkt is in haar arbeidsmogelijkheden dan het Uwv heeft aangenomen. Naar het oordeel van de Raad is zowel met de psychische klachten als met de lichamelijke klachten in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) voldoende rekening gehouden.
Noch in beroep noch in hoger beroep heeft appellante medische informatie overgelegd die tot een ander oordeel zou moeten leiden.
De Raad ziet dan ook geen reden voor een onderzoek door een onafhankelijk deskundige.
Met betrekking tot de aan appellante voorgehouden functies van wikkelaar (Sbc-code 267050), productiemedewerker kunststof (271090) en operator (315120) overweegt de Raad het volgende.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van 15 maart 2005 toegelicht dat de belasting van deze functies blijft binnen de belastbaarheid van appellante, zoals weergegeven in de FML. De Raad kan deze toelichting volgen. Appellante wordt derhalve in staat geacht deze functies te vervullen.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat bestreden besluit II stand kan houden.
Nu appellante in bezwaar, in beroep en in hoger beroep heeft moeten komen om een juiste beslissing omtrent haar mate van arbeidsongeschiktheid te krijgen, bestaat er aanleiding om de door haar gemaakte proceskosten te vergoeden. Deze kosten worden begroot op € 322,= voor het indienen van een bezwaarschrift, € 322,= voor het indienen van een beroepschrift en € 322,= voor het indienen van het hoger beroepschrift.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep dat geacht wordt te zijn gericht tegen het besluit van 19 juli 2005 ongegrond;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in bezwaar, in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 966,=, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen waarvan € 644,= aan appellante en € 322,= aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 133,= vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 november 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
RG