ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3619
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- C.P.J. Goorden
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift ingediend na geldende termijn; kennelijk niet-ontvankelijk?
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 20 oktober 2005, waarin het beroep tegen het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ongegrond werd verklaard. De Minister had op 29 oktober 2004 het verzoek van appellant om kwijtschelding van een schuld ter zake van teveel betaalde uitkering afgewezen. Appellant diende op 9 maart 2005 een bezwaarschrift in, maar de Minister verklaarde dit bezwaarschrift niet-ontvankelijk omdat het na de geldende termijn was ingediend. De rechtbank oordeelde dat appellant niet binnen de wettelijke termijn van zes weken bezwaar had gemaakt en dat er geen schriftelijke vastlegging was van een mondeling gesprek dat op 23 november 2004 had plaatsgevonden.
Appellant bestreed in hoger beroep het oordeel van de rechtbank en herhaalde zijn standpunt dat hij op 23 november 2004 mondeling bezwaar had gemaakt. Hij voerde aan dat de ambtenaar van het Uwv, de heer [E.], hem ten onrechte niet in de gelegenheid had gesteld om zijn bezwaar schriftelijk in te dienen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank de argumenten van appellant terecht had verworpen. De Raad voegde hieraan toe dat uit de verklaring van de heer [E.] niet bleek dat het gesprek op 23 november 2004 betrekking had op het besluit van 29 oktober 2004. De Raad concludeerde dat de Minister het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk had verklaard en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter H. Bolt en de leden C.P.J. Goorden en B.M. van Dun betrokken waren. De beslissing werd in tegenwoordigheid van griffier M.R.S. Bacon uitgesproken in het openbaar op 22 november 2006.