ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3485
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake tegemoetkoming onderwijs
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 13 juni 2005 (04/1942) het beroep van appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) van 10 juni 1998, waarin hem werd medegedeeld dat hij in de periode van februari tot en met juli 1997 geen recht had op een tegemoetkoming omdat hij geen onderwijs volgde. De IB-Groep verklaarde het bezwaar van appellant bij besluit van 18 maart 2004 niet-ontvankelijk. Appellant stelde hiertegen beroep in, maar de rechtbank oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de verzending van het bestreden besluit en dat appellant de ontvangst daarvan op niet geloofwaardige wijze had ontkend.
In hoger beroep voerde appellant aan dat er sprake was van overmacht, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant voldoende op de hoogte was gesteld van het bestreden besluit, aangezien hij dit besluit op 18 maart 2004 had ontvangen en de rechtbank hem op 19 maart 2004 een kopie had toegestuurd. Bovendien had de rechtbank appellant op 26 maart 2004 gewezen op de mogelijkheid om beroep aan te tekenen tegen het bestreden besluit. De Raad achtte het niet geloofwaardig dat appellant het besluit niet had ontvangen, gezien de herhaalde communicatie hierover.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk had verklaard en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.