ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3485

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4823 WTS
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake tegemoetkoming onderwijs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 13 juni 2005 (04/1942) het beroep van appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) van 10 juni 1998, waarin hem werd medegedeeld dat hij in de periode van februari tot en met juli 1997 geen recht had op een tegemoetkoming omdat hij geen onderwijs volgde. De IB-Groep verklaarde het bezwaar van appellant bij besluit van 18 maart 2004 niet-ontvankelijk. Appellant stelde hiertegen beroep in, maar de rechtbank oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de verzending van het bestreden besluit en dat appellant de ontvangst daarvan op niet geloofwaardige wijze had ontkend.

In hoger beroep voerde appellant aan dat er sprake was van overmacht, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant voldoende op de hoogte was gesteld van het bestreden besluit, aangezien hij dit besluit op 18 maart 2004 had ontvangen en de rechtbank hem op 19 maart 2004 een kopie had toegestuurd. Bovendien had de rechtbank appellant op 26 maart 2004 gewezen op de mogelijkheid om beroep aan te tekenen tegen het bestreden besluit. De Raad achtte het niet geloofwaardig dat appellant het besluit niet had ontvangen, gezien de herhaalde communicatie hierover.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk had verklaard en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

05/4823 WTS
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 13 juni 2003 (lees: 2005), 04/1942 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 24 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en de IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2006.
Appellant is niet verschenen. De IB-Groep was vertegenwoordigd door K.F. Hofstee.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 10 juni 1998 (bericht 1997 nr. 10) heeft de IB-Groep appellant bericht dat hij in de periode van februari tot en met juli 1997 geen recht heeft op een tegemoetkoming omdat hij geen onderwijs volgt.
De IB-Groep heeft het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van 18 maart 2004 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant op 4 oktober 2004 beroep ingesteld.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij is overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de verzending van het bestreden besluit op 18 maart 2004 aan appellant niet aannemelijk is te achten. Voorts is de rechtbank van oordeel dat appellant de ontvangst van het bestreden besluit op niet geloofwaardige wijze heeft ontkend.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat sprake is van overmacht.
De Raad sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. De Raad acht het niet geloofwaardig dat appellant het bestreden besluit niet heeft ontvangen; dit besluit is hem immers op 18 maart 2004 door de IB-Groep toegezonden en is door de rechtbank op 19 maart 2004 - in het kader van een lopende beroepsprocedure - in kopie aan hem doorgezonden. Daarnaast heeft de rechtbank appellant bij brief van 26 maart 2004 uitdrukkelijk gewezen op de mogelijkheid beroep aan te tekenen tegen het bestreden besluit. Appellant is derhalve drie maal op de hoogte gesteld van (het bestaan van) het besluit; het is niet aannemelijk dat hij het besluit zelfs niet één maal zou hebben ontvangen.
De rechtbank heeft het beroep derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het hoger beroep slaagt niet.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 november 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
CVG