ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3482
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- J. Brand
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- Rechtspraak.nl
Schending van processuele belangen door onjuiste uitnodiging voor zitting en draagkrachtmeting bij inkomensachteruitgang
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het verzoek om draagkrachtmeting met terugwerkende kracht werd afgewezen. Appellant had op 27 mei 2004 een verzoek ingediend, maar dit werd door de IB-Groep afgewezen omdat de draagkracht pas kan worden vastgesteld vanaf de eerste dag van de maand volgend op de indiening van het verzoek. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat op grond van de Wet studiefinanciering (Wsf 2000) draagkrachtmeting niet met terugwerkende kracht kan plaatsvinden. Appellant stelde dat hij door de IB-Groep op het verkeerde been was gezet door onduidelijke informatie uit folders en van medewerkers.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn gemachtigde geen uitnodiging had ontvangen voor de zitting bij de rechtbank, waardoor hij niet in staat was om zijn standpunt toe te lichten. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank de uitnodiging niet aan het juiste adres had verzonden, wat in strijd was met artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor was appellant in zijn processuele belangen geschaad, omdat hij niet in staat was om zijn rechten uit te oefenen.
De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak niet rechtmatig tot stand was gekomen en dat deze vernietigd moest worden. De Raad had echter de bevoegdheid om de zaak zelf af te doen en oordeelde dat verdere behandeling door de rechtbank niet noodzakelijk was. Het bestreden besluit bleef in stand, en de IB-Groep werd veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 966,= bedroegen. Tevens werd bepaald dat de IB-Groep het betaalde griffierecht van € 140,= aan appellant diende te vergoeden.