ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3464

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-57 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op studiefinanciering en OV-jaarkaart; beoordeling van onterecht kaartbezit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de vraag of betrokkene recht had op studiefinanciering en een OV-jaarkaart. Betrokkene had per 1 juli 2004 studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs en een OV-kaart ontvangen, maar de IB-Groep stelde dat betrokkene geen recht had op deze voorzieningen omdat de opleiding die zij volgde niet in aanmerking kwam voor studiefinanciering. De IB-Groep had daarom besloten dat betrokkene een bedrag van € 748,-- verschuldigd was wegens onterecht bezit van de OV-kaart.

De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen het besluit van de IB-Groep gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde anders. De Raad stelde vast dat het besluit van 14 februari 2005 van de IB-Groep niet onrechtmatig was. De Raad oordeelde dat betrokkene niet tijdig de OV-kaart had ingeleverd en dat zij op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) geen recht had op de OV-kaart. De Raad concludeerde dat de IB-Groep correct had gehandeld door het bedrag wegens onterecht kaartbezit vast te stellen.

De Centrale Raad van Beroep vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het inleidend beroep van betrokkene alsnog ongegrond. De Raad benadrukte dat betrokkene bij haar elektronische aanvraag onjuiste informatie had verstrekt, waardoor zij ten onrechte een OV-kaart had ontvangen. De Raad concludeerde dat de IB-Groep de juiste procedure had gevolgd en dat er geen gronden waren voor een vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

06/57 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 14 december 2005, reg.nr. 05/388 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
appellante
Datum uitspraak: 17 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. E.M. van Bennekom, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2006. Appellante was vertegenwoordigd door mr. M. Wiersma. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Bennekom.
II. OVERWEGINGEN
Aan betrokkene is per 1 juli 2004 studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs en een OV-kaart toegekend.
Bij besluiten van 11 december 2004 heeft appellante vastgesteld dat betrokkene vanaf 1 juli 2004 en over 2005 geen recht heeft op studiefinanciering, omdat voor de opleiding die zij op dat moment volgde geen recht op studiefinanciering bestaat. Het door appellante aan betrokkene uitgekeerde bedrag aan toelage is omgezet naar een kortlopende schuld.
Wegens onterecht bezit van de OV-kaart is een kortlopende OV-schuld vastgesteld van € 680,--.
Bij besluit van 17 december 2004 is wegens het niet op tijd inleveren van de OV-kaart de OV-schuld verhoogd tot een bedrag van € 748,--.
Bij brief van 13 januari 2005 heeft betrokkene tegen de besluiten voor zover deze betrekking hebben op de OV-schuld bezwaar ingediend.
Tegen de besluiten voor zover die zien op het geen recht hebben op een toelage heeft betrokkene geen bezwaar gemaakt, omdat zij erkent dat de opleiding die zij volgde geen recht op studiefinanciering gaf.
Bij besluit van 14 februari 2005 heeft appellante de bezwaren van betrokkene ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertoe overwogen dat de opleiding die betrokkene volgde geen recht op studiefinanciering gaf, zodat ten onrechte een OV-kaart is toegekend en betrokkene de kaart in die situatie had dienen in te leveren voor de ingangsdatum van de kaart. Nu betrokkene de kaart niet uiterlijk 30 juni 2004 heeft ingeleverd, doch dit eerst heeft gedaan op 10 december 2004, is betrokkene een bedrag van € 748,-- verschuldigd.
Appellante heeft voorts aangegeven dat geen sprake is van een situatie waarin het niet tijdig inleveren van de kaart betrokkene op geen enkele wijze kan worden toegerekend, zodat voor haar geen uitzondering kan worden gemaakt op de voor haar uit de wet voortvloeiende verplichtingen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van 14 februari 2005 gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Een en ander met nadere beslissingen omtrent proceskosten en griffierecht.
De rechtbank heeft kort samengevat overwogen dat het besluit van 14 februari 2005 onvoldoende is gemotiveerd, nu uit de stukken niet blijkt wat de ingangsdatum was van de OV-kaart en evenmin blijkt wanneer die kaart is afgehaald. Voorts heeft de rechtbank van belang geacht dat uit de stukken niet blijkt dat betrokkene bij het doen van een elektronische aanvraag heeft kunnen constateren dat zij geen recht had op studiefinan-ciering en betrokkene aan de besluiten waarbij haar studiefinanciering is toegekend niet heeft kunnen zien dat de gegevens zoals door appellante waren geregistreerd niet correct waren.
Appellante heeft zich in hoger beroep kort samengevat op het standpunt gesteld dat de gegevens omtrent de datum van ingang van de OV-kaart en de datum waarop de kaart is afgehaald, anders dan de rechtbank van oordeel is, uit het dossier zijn af te leiden, en overigens voor het antwoord op de vraag of het besluit van 14 februari 2005 rechtmatig is niet van doorslaggevend belang zijn.
Voorts heeft appellante aangevoerd dat indien bij de elektronische aanvraag door betrokkene de juiste gegevens waren verstrekt betrokkene op haar scherm de mededeling zou hebben gekregen, dat zij een opleiding zou gaan volgen die geen recht geeft op studiefinanciering. Nu betrokkene als gevolg van het verstrekken van onjuiste gegevens het recht op een OV-kaart heeft verkregen doet zich naar de mening van appellante geen situatie voor waarin betrokkene op geen enkele wijze kan worden toegerekend dat zij de OV-kaart niet tijdig heeft ingeleverd.
Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat in een situatie waarin de rechtbank een aantal vragen van feitelijke aard heeft die ter zitting door haar kunnen worden beantwoord het onjuist is, dat de rechtbank uitspraak heeft gedaan met toepassing van het bepaalde in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het hoger beroep van appellante slaagt.
Tussen partijen is niet in geding dat de opleiding die betrokkene volgde geen recht gaf op studiefinanciering.
In zo een situatie kan op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) geen recht bestaan op een OV-kaart. De OV-kaart is dan ook ten onrechte aan betrokkene verstrekt.
In artikel 3.27, tweede lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat de studerende die een kaart die ten onrechte aan hem is toegekend afhaalt verplicht is deze kaart in te leveren voor de eerste dag waarop de kaart ten onrechte voor hem geldig is geworden.
De kaart is voor betrokkene geldig geworden op 1 juli 2004, de dag per welke aan betrokkene – ten onrechte – studiefinanciering is toegekend.
In artikel 3.27, derde lid van de Wsf 2000, is bepaald welk bedrag de studerende verschuldigd is wegens onterecht bezit van de OV-kaart.
Uit hetgeen betrokkene heeft gesteld kan niet worden opgemaakt dat de IB-Groep bij de vaststelling van de hoogte van het verschuldigde bedrag wegens onterecht kaartbezit niet heeft gehandeld overeenkomstig dit wettelijk voorschrift.
Slechts in het geval betrokkene aantoont dat het niet tijdig inleveren van de kaart haar op geen enkele wijze kan worden toegerekend blijft op grond van het bepaalde in artikel 3.27, vierde lid, van de Wsf 2000, het bepaalde in artikel 3.27, tweede en derde lid, van de Wsf 2000, buiten toepassing.
Met de appellante is de Raad van oordeel dat zich zo een situatie niet voordoet. De Raad is er op basis van de overgelegde stukken en de door appellante gegeven toelichting inzake het doen van een elektronische aanvraag voldoende van overtuigd dat betrokkene bij haar aanvraag onjuiste informatie heeft verstrekt omtrent de opleiding die zij zou gaan volgen.
Indien betrokkene juiste informatie had verstrekt bij haar elektronische aanvraag, dan zou zij er automatisch op zijn gewezen dat die opleiding geen recht op studiefinanciering gaf en had appellante aan haar geen OV-kaart verstrekt. Dat betrokkene uit de berichten van appellante niet kon afleiden dat er een fout was gemaakt, maakt dit niet anders.
Het besluit van 14 februari 2005 is mitsdien in overeenstemming met de Wsf 2000.
In het besluit van 14 februari 2005 heeft appellante de vorengeschetste voor het besluit relevante gegevens betrokken en aangegeven waarom deze gegevens tot het besluit leiden. Van de door de rechtbank geconstateerde strijd met het motiveringsbeginsel - zoals vervat in het bepaalde in artikel 7:12 van de Awb - is mitsdien geen sprake.
De aangevallen uitspraak komt dan ook reeds hierom voor vernietiging in aanmerking. De grief van appellante met betrekking tot de toepassing van artikel 8:57 van de Awb behoeft mitsdien geen bespreking.
Nu uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het besluit van 14 februari 2005 niet onrechtmatig is, dient het inleidend beroep alsnog ongegrond te worden verklaard.
Er zijn geen gronden aanwezig voor een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 november 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
MH