ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3371
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Weigering van verdere uitkering ingevolge de Ziektewet na beoordeling van medische geschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 november 2004, waarin zijn beroep tegen de weigering van een verdere uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ongegrond werd verklaard. Appellant, die zich op 23 september 2003 ziek had gemeld met vermoeidheids- en rugklachten, werd op 23 december 2003 door verzekeringsarts Storm de Graaf onderzocht. Deze arts concludeerde dat er geen medisch objectiveerbare afwijkingen waren en verklaarde appellant met ingang van 29 december 2003 hersteld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde vervolgens een verdere uitkering op basis van de ZW.
Appellant stelde in hoger beroep dat zijn psychische klachten onvoldoende waren onderzocht en dat zijn medische beperkingen waren onderschat. Hij bracht verschillende medische rapporten in, waaronder informatie van GGZ Buitenamstel en neuroloog dr. G.J. Jöbsis, die wezen op psychische problemen en hypersomnolentie. De bezwaarverzekeringsarts handhaafde echter zijn eerdere standpunt dat er geen aanleiding was om af te wijken van het primaire oordeel.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de medische rapportages voldoende waren om te concluderen dat appellant met ingang van 29 december 2003 niet (langer) ongeschikt was voor zijn werk. De Raad vond geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de standpunten van de (bezwaar)verzekeringsartsen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 29 november 2006.