ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3136

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/2567 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor plaatsing tweede toilet op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen ongegrond verklaarde. Appellante had verzocht om een voorziening op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg), specifiek de plaatsing van een tweede toilet in haar huurwoning, omdat het toilet op de begane grond te koud is. Het College had de aanvraag afgewezen, omdat er geen medische indicatie voor de gevraagde voorziening zou zijn. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het College handhaafde zijn besluit.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat er geen overeenstemming is over de temperatuur in het toilet op de begane grond. Het College stelde dat een behoorlijke centrale verwarming als een algemeen gebruikelijke voorziening wordt beschouwd, maar de Raad oordeelde dat dit niet zonder meer geldt voor appellante's situatie. De Raad heeft de eerdere besluiten van het College vernietigd, omdat deze niet voldoende rekening hielden met de specifieke omstandigheden van appellante, waaronder haar medische situatie en de inkomenssituatie.

De Raad heeft het College opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij de medewerking van de verhuurder aan een adequate oplossing binnen een aanvaardbare termijn moet worden betrokken. Tevens is het College veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.288,-- bedragen, en moet het griffierecht van € 133,-- vergoeden.

Uitspraak

05/2567 WVG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2005, 04/37 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen (hierna: College)
Datum uitspraak: 22 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.R. Lubbers, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2006. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Lubbers. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door T. Kok, werkzaam bij de gemeente Amstelveen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante heeft het College verzocht haar in aanmerking te brengen voor een voorziening op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg), bestaande uit (de vergoeding van de kosten van) de plaatsing van een tweede toilet in de natte cel op de eerste verdieping van haar huurwoning. Dit vanwege het feit dat het toilet op de begane grond voor haar doorgaans te koud is. Dit toilet is niet verwarmd en wordt slechts door een enkelsteens muur van de berging gescheiden.
Op 5 december 2002 heeft BMVO adviezen bv (BMVO) zowel een medische als een arbeidskundige rapportage aan het College uitgebracht, onder meer inhoudende dat appellante vanwege haar complexe medische problematiek aangewezen is op een gelijkmatig verwarmde woning met een ruime gemiddelde temperatuur. Ten aanzien van het toiletbezoek heeft de verzekeringsarts drs. F.M. Westerbos opgemerkt dat een korte expositie aan een lagere temperatuur niet bezwaarlijk is voor appellante.
Bij besluit van 30 december 2002 heeft het College de aanvraag overeenkomstig het advies van BMVO afgewezen op de grond dat er geen medische indicatie voor de gevraagde voorziening is.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 december 2002, onder meer inhoudende dat de temperatuur in het toilet op de begane grond 's winters kan dalen tot 8?C, heeft het College BMVO verzocht nader te reageren. In de nader door BMVO opgemaakte rapportage van 8 oktober 2003 is, voor zover van belang, opgenomen dat indien de feitelijke stelling van appellante juist is dat er zich zeer grote temperatuurverschillen in haar woning voordoen, er geen sprake meer is van een kortdurende expositie aan een lagere temperatuur. Daarbij is aangegeven dat daar waar in het eerste advies wordt gesproken van een lagere temperatuur is gedacht aan een temperatuur van 17-18?C.
Bij besluit van 26 november 2003 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 30 december 2002 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 26 november 2003 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Vastgesteld wordt dat tussen partijen niet in geschil is dat in de toiletruimte op de begane grond van de woning van appellante op koude dagen bij lange na niet een temperatuur van 17-18?C gehaald wordt. Het College heeft zich echter op het nadere standpunt gesteld dat een behoorlijke (centrale) verwarming van de woning als een algemeen gebruikelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.2, derde lid, van de op de Wvg berustende Verordening voorzieningen gehandicapten Amstelveen (Vvg) wordt beschouwd.
Zoals volgt uit de uitspraak van de Raad van 28 mei 1999 (LJN AA8547), ziet de Raad de aanwezigheid van enige vorm van verwarming van een woning als een algemeen gebruikelijke voorziening. In beginsel is het voorts als algemeen gebruikelijk te beschouwen dat in oudere huurwoningen, bij wijze van aanpassing aan de eisen van de tijd, door de verhuurder een behoorlijk werkende centrale verwarming wordt aangelegd onder doorberekening van de kosten daarvan in de huur, resulterend in een huurverhoging welke voor mensen met een bescheiden inkomen veelal voor een aanzienlijk deel door (een hogere) huursubsidie wordt gecompenseerd.
Daarvan uitgaande stelt de Raad vast dat namens appellante een brief van de [naam stichting] ([naam stichting]) is overgelegd waaruit blijkt dat een radiator in het toilet op de begane grond en het aanbrengen van een tweede toilet in de badkamer op de bovenverdieping geriefsverbeteringen zijn, die de huurder tegen betaling van een huurverhoging kan laten realiseren.
Desalniettemin is gerede twijfel mogelijk of het plaatsen van een radiator in de toiletruimte op de begane grond als een voor appellante adequate voorziening kan worden aangemerkt gezien de daar aanwezige bouwkundige situatie. Voorts is onduidelijk of [naam stichting] bereid zal zijn om een toiletvoorziening op de bovenverdieping aan te brengen, gelet op de bijzondere technische en bouwkundige specificaties waaraan zulk een voorziening in de concrete woonsituatie van appellante zal moeten voldoen.
In een geval waarin de medewerking van de verhuurder niet danwel niet binnen een uit medisch oogpunt aanvaardbare termijn is te realiseren, is het onvermijdelijk dat de huurder de aanleg van de benodigde voorzieningen zelf bekostigt. Mede in aanmerking genomen dat er in een dergelijk geval sprake is van een investering in een woning die geen eigendom is van de betrokkene, acht de Raad het zeer wel denkbaar dat, afhankelijk onder meer van de omvang van de kosten daarvan in relatie tot de hoogte van het inkomen van de betrokkene, die kosten een zodanige belasting van diens budget meebrengen dat niet van een algemeen gebruikelijke uitgave kan worden gesproken. In het bijzonder in gevallen waarin het besteedbare inkomen het sociaal minimum niet of slechts in geringe mate overschrijdt, zal bezwaarlijk kunnen worden volgehouden dat het in een huurwoning op eigen kosten uitbreiden van de centrale verwarming, dan wel het aanbrengen van sanitaire voorzieningen als een tweede toilet, algemeen gebruikelijk is.
Uit het voorgaande volgt dat het College, dat zijn besluitvorming heeft gebaseerd op het uitgangspunt dat een behoorlijk werkende centrale verwarming een algemeen gebruikelijk voorziening is zonder daarbij de omstandigheden van appellante te betrekken, de door hem ingeroepen bepaling van de Verordening niet op een juiste wijze heeft uitgelegd, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen stand kan houden.
Nu ter zitting is gebleken dat medewerking van de verhuurder de facto (nog) niet is gerealiseerd dient het College er zich bij de voorbereiding van het nader te nemen besluit op bezwaar van te vergewissen of de medewerking van verhuurder aan een voor appellante adequate oplossing binnen een uit medisch oogpunt aanvaardbare termijn is te realiseren. Indien deze vraag negatief wordt beantwoord ligt het naar het oordeel van de Raad binnen de grenzen van de op het gemeentebestuur rustende plicht om zorg te dragen voor een verantwoorde voorziening als omschreven in artikel 3 van de Wvg. Hierbij dient tevens de inkomenssituatie van appellante betrokken te worden.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 26 november 2003;
Bepaalt dat het College een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door de gemeente Amstelveen;
Bepaalt dat de gemeente Amstelveen aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 133,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 november 2006.
(get.) R.M. van Male.
(get.) S.R. Bagga.