ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3004
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- C.P.J. Goorden
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van WW-uitkering wegens werkzaamheden en de betekenis van strafrechtelijke vrijspraak in bestuursrechtelijke procedures
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht, die op 18 november 2005 een eerder besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) had bekrachtigd. De appellant had vanaf 2 september 2002 een WW-uitkering ontvangen, maar na een anonieme tip over mogelijke uitkeringsfraude werd er een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 4 oktober 2006, waar de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, werd het geschil beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW). De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden door bepaalde werkzaamheden niet te melden. De rechtbank had ook geoordeeld dat de vrijspraak in de strafzaak niet automatisch betekende dat het UWV ten onrechte had geoordeeld over de verplichtingen van de appellant. De Raad bevestigde deze overwegingen en concludeerde dat de werkzaamheden van de appellant, zoals het voeren van functioneringsgesprekken en acquisitiewerkzaamheden, onder de bepalingen van de WW vielen.
De Raad kwam tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten, bevestigd moest worden. Er was geen aanleiding om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met T. Hoogenboom als voorzitter, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 15 november 2006.