ECLI:NL:CRVB:2006:AZ2909

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-4970 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ziekengelduitkering wegens loondoorbetaling tijdens ziekte

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een ziekengelduitkering toe te kennen, werd bevestigd. Appellante had zich op 30 augustus 2002 ziek gemeld, maar het Uwv stelde dat zij tijdens haar ziekte recht had op loondoorbetaling. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar de Centrale Raad van Beroep kon zich niet met dit oordeel verenigen.

Appellante was vanaf 1 mei 1995 in dienst bij haar werkgever en had haar werktijd in 1995 uitgebreid. Na haar ziekmelding in 2002 hervatte zij haar werk, maar viel opnieuw uit. Het Uwv weigerde haar ziekengelduitkering met de reden dat zij recht had op loondoorbetaling. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat het Uwv de ziekmelding te beperkt had opgevat en dat appellante recht had op een ziekengelduitkering met ingang van de datum waarop haar dienstverband eindigde.

De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv, en oordeelde dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moest nemen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 644,- bedroegen, en moest het Uwv het griffierecht van € 133,- vergoeden aan appellante. Deze uitspraak benadrukt het belang van een juiste interpretatie van de Ziektewet en de rechten van werknemers tijdens ziekte.

Uitspraak

04/4970 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[verzoeker] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 5 augustus 2004, 03/1515 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.A.M. Staal, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2006.
Appellante is niet verschenen.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.P.L. Smits.
II. OVERWEGINGEN
Appellante is op 1 mei 1995 voor één dag in de week als verkoopster gaan werken [S.]aam werkgever]. Op 1 oktober 1995 is haar werktijd uitgebreid tot 24 uur per week en wel in die zin, dat zij één dag bleef werken in Voerendaal en twee dagen per week in het filiaal te Schinveld ging werken. Op 30 augustus 2002 heeft appellante zich bij haar werkgever [S.] ziek gemeld. Op 10 oktober 2002 heeft zij weliswaar haar werk hervat, maar op 14 oktober 2002 is zij opnieuw uitgevallen.
Het filiaal in Schinveld is op 15 oktober 2002 overgenomen door de heer [V. E.]. Bij beschikking van 28 maart 2003 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen [S.] en appellante betreffende de werkzaamheden te Schinveld, zijnde 16 uren per week, met ingang van 1 april 2003 ontbonden, voor zover deze niet reeds rechtsgeldig was geëindigd.
[V. E.] heeft het dienstverband met appellante, voor zover bestaand, met ingang van 30 april 2003 opgezegd.
Bij brief van 24 maart 2003 heeft appellante zich in verband met haar ziekmelding van 30 augustus 2002 tot het Uwv gewend en daarbij melding gemaakt van de beëindiging van haar dienstverband voor 16 uren per week per 1 april 2003.
Bij brief van 30 juli 2003 is appellante vanwege het Uwv in kennis gesteld van het besluit om haar geen ziekengelduitkering toe te kennen, omdat zij tijdens ziekte recht had op loondoorbetaling. Namens appellante is tegen dit besluit bezwaar gemaakt, waarbij onder meer is aangevoerd dat appellante in elk geval vanaf 30 april 2003 geen recht meer had op loon en dus vanaf die datum recht had op ziekengelduitkering.
Bij besluit van 14 oktober 2003 (hierna: het bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de aangifte van arbeidsongeschiktheid betrekking had op 30 augustus 2002, dat appellante toen nog één dag per week werkzaam was en recht had op loondoorbetaling. Voor de overige uren dat appellante voor werkgever [S.], dan wel [V. E.] werkzaam was, is volgens het Uwv geen ziekmelding ontvangen, zodat een en ander niet bij de beoordeling is betrokken.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Raad kan zich niet met het oordeel van de rechtbank verenigen.
De Raad stelt in navolging van het Uwv vast dat de aanvraag om ziekengelduitkering betrekking had op bij appellante op
30 augustus 2002 ingetreden ongeschiktheid tot werken. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv deze ziekmelding echter te beperkt opgevat. Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat appellante – in overeenstemming met het bepaalde in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c, van de Ziektewet (ZW) – met haar aanvraag beoogde in aanmerking te komen voor een ziekengelduitkering met ingang van de datum waarop haar dienstverband eindigde. De gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting van de Raad ook erkend dat appellante gelet op voormelde bepaling van de ZW met ingang van 1 april 2003 recht had op uitkering ingevolge de ZW.
Gezien het vorenstaande is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit wegens schending van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c, van de ZW niet in stand kan worden gelaten. Ook de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep.
Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 644,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 133,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C. Bruning en E. Dijt als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 november 2006.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) P. van der Wal.