ECLI:NL:CRVB:2006:AZ2661
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- J. Brand
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, waarin de intrekking en terugvordering van zijn WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. De rechtbank had geoordeeld dat de intrekking van de uitkering per 1 januari 2002 rechtmatig was en dat het Uwv het bedrag van € 3.071,63 dat in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 september 2002 aan appellant was uitbetaald, terecht had teruggevorderd. Appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. H.B.Th. Koekkoek, stelde dat hij recht had op een 40-urige werkweek, zoals contractueel overeengekomen, maar de Raad oordeelde dat de toepasselijke CAO voor appellant een werkweek van 36,61 uur voorschrijft. Dit betekende dat de terugvordering van het bedrag niet onrechtmatig was, aangezien het bedrag correct was vastgesteld.
De Raad volgde appellant niet in zijn argumenten over de omvang van zijn werkweek en concludeerde dat de door appellant gepresenteerde berekeningen niet op de juiste uitgangspunten waren gebaseerd. De Raad oordeelde dat de reisurenvergoeding, die appellant had ontvangen, een forfaitair karakter had en dat er geen rechtstreeks verband was tussen de werkelijke reistijd en de hoogte van de vergoeding. Hierdoor moest de vergoeding worden betrokken bij de vaststelling van de resterende verdiencapaciteit van appellant.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden van appellant niet konden leiden tot het oordeel dat de intrekking van de uitkering onrechtmatig was. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier M.C.T.M. Sonderegger en werd openbaar uitgesproken op 3 november 2006. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.