ECLI:NL:CRVB:2006:AZ2411
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- H.G. Rottier
- F.J.L. Pennings
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en ziekengeld
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die in juli 1984 uitviel met rechterbeenklachten en sindsdien een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt. De zaak betreft de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant vanaf 20 oktober 2003 verder ziekengeld uit te keren. Appellant had in januari 2003 een heronderzoek aangevraagd vanwege vermeende toegenomen beperkingen, maar de verzekeringsarts concludeerde dat zijn beperkingen ongewijzigd waren. Na een ziekmelding in augustus 2003, werd appellant opnieuw onderzocht door een andere verzekeringsarts, die geen significante toename van beperkingen constateerde en hem hersteld verklaarde per 20 oktober 2003.
Het Uwv weigerde vervolgens de verdere uitkering van ziekengeld, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk tot deze procedure. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank de juiste maatstaf had gehanteerd en dat de ingebrachte informatie geen medische gegevens bevatte die wezenlijk afwijken van de eerdere beoordelingen. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts de juiste conclusies had getrokken en dat appellant op 20 oktober 2003 in staat was om de functies te verrichten die hem eerder waren toegewezen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er waren geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 15 november 2006, met de voorzitter en twee leden van de Raad.