ECLI:NL:CRVB:2006:AZ2401
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- H.G. Rottier
- F.J.L. Pennings
- Rechtspraak.nl
Beoordeling geschiktheid voor arbeid na ziekmelding vanuit WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die eerder een WAO-uitkering ontving, meldde zich op 14 april 2004 ziek. Het Uwv kende hem een Ziektewet-uitkering toe, maar concludeerde na medisch onderzoek dat appellant weer geschikt was voor zijn arbeid. Dit leidde tot de beëindiging van de ZW-uitkering per 27 december 2004. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen onjuist waren vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 15 november 2006 behandeld. Tijdens de zitting was appellant aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en zijn dochter voerde ook het woord. Het Uwv werd vertegenwoordigd door een medewerker. De Raad overwoog dat het Uwv voldoende zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat de conclusie dat appellant geschikt was voor de functie van telefonist/receptionist/typist terecht was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen waren om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek bij de beoordeling van geschiktheid voor arbeid en de rol van eerdere uitkeringen in deze beoordeling. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat was om zijn arbeid te verrichten, en dat het bestreden besluit op een juiste grondslag berustte.