ECLI:NL:CRVB:2006:AZ2185
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- B.M. van Dun
- H.Th. van der Meer
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens vermeende benadelingshandeling door niet aandringen op eerdere uitzendovereenkomst
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 oktober 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de weigering van een WW-uitkering aan appellant, die in het geding is gekomen na een uitzendovereenkomst fase 3. Appellant had een uitzendovereenkomst fase 2 met Your Choice uitzendbureau en is op basis daarvan als kok tewerkgesteld. Op 12 juli 2003 is een uitzendovereenkomst fase 3 aangegaan, die eindigde op 12 oktober 2003. Na zijn werkloosheid heeft appellant een WW-uitkering aangevraagd, maar deze werd aanvankelijk ontzegd door het Uwv op grond van vermeende nietigheid van de uitzendovereenkomst fase 3 en het ontslag. Het Uwv stelde dat appellant onvoldoende voor zijn rechten was opgekomen en daardoor een benadelingshandeling had gepleegd door akkoord te gaan met een vroegtijdige uitzendovereenkomst fase 3.
De Raad heeft het geschil beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de relevante bepalingen. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar de Raad kwam tot de conclusie dat het Uwv ten onrechte had gesteld dat appellant een benadelingshandeling had gepleegd. De Raad oordeelde dat de stelling van het Uwv speculatief was en dat appellant niet verplicht was om zijn werkgever te dwingen tot een latere ingangsdatum van de uitzendovereenkomst fase 3. De Raad vernietigde het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak, en oordeelde dat er geen grondslag was voor het opleggen van een maatregel aan appellant.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van benadelingshandelingen in het kader van de WW en benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel werknemers als werkgevers in dergelijke situaties. De Raad heeft bepaald dat het Uwv opnieuw moet beslissen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van deze uitspraak, en dat het griffierecht aan appellant moet worden vergoed.