ECLI:NL:CRVB:2006:AZ2136
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- J. Brand
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking WAO-uitkering en terugvordering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 juni 2004. De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen een besluit van appellant ongegrond verklaard, maar het beroep tegen een ander besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Het betreft een terugvordering van een WAO-uitkering die appellant aan betrokkene had verstrekt. Appellant had betrokkene per 13 maart 2000 een voorschot op de WAO-uitkering toegekend, maar later teruggevorderd omdat betrokkene geen recht had op deze uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 november 2006 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 22 september 2006 was appellant vertegenwoordigd door M.L. Turnhout, terwijl betrokkene niet aanwezig was.
De Raad overweegt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellant had moeten onderzoeken of er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De Raad stelt vast dat de omstandigheden die betrokkene aanvoert, zoals financiële problemen door de terugvordering, niet kunnen worden aangemerkt als dringende redenen. De Raad bevestigt dat het aan betrokkene is om dergelijke redenen aan te voeren, en dat zij hierin niet is geslaagd. De terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag van € 12.581,33 is derhalve niet onrechtmatig. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op het besluit van 22 januari 2003 en verklaart het inleidend beroep tegen dit besluit alsnog ongegrond. De Raad bevestigt dat betrokkene per 13 maart 2000 geen recht had op een WAO-uitkering, waardoor de terugvordering gerechtvaardigd is.