[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 25 februari 2004, 03/639 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 10 november 2006
Namens appellant heeft mr. M. Böhm-van Baalen, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 13 oktober 2005 heeft appellants gemachtigde de gronden van het hoger beroep aangevuld.
Op 7 april 2006 heeft de Svb een nader verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2006. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting is de Raad direct gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee hij heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Partijen hebben vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 29 september 2006. Appellant is – zoals tevoren was bericht – niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Marijnissen voornoemd.
Tussen partijen is in geschil of appellant over het tweede kwartaal van 2001 tot en met het derde kwartaal van 2002 recht op kinderbijslag heeft ten behoeve van Moaz, geboren 11 september 1984. De Svb heeft appellant kinderbijslag over deze kwartalen geweigerd. Appellants beroep daartegen is door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
De Raad overweegt het volgende.
Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) – voorzover hier van belang – heeft de verzekerde voor een kind van 16 of 17 jaar slechts recht op kinderbijslag indien het kind
a. in verband met onderwijs of een beroepsopleiding lessen of stages volgt gedurende gemiddeld ten minste 213 klokuren per kwartaal, of
b. …
c. werkloos is.
In het achtste lid van dit artikel is vastgelegd dat een in het tweede lid, onderdeel c bedoeld kind slechts als werkloos wordt aangemerkt, indien en zolang het bij de Centrale organisatie werk en inkomen (tot 1 januari 2002: Arbeidsvoorzieningsorganisatie) als werkzoekende is geregistreerd.
Het tweede en derde kwartaal van 2001
Blijkens een verklaring van het Baronie College in Breda volgde Moaz in het cursusjaar 2000-2001, dat eindigde op 1 augustus 2001, de cursus Nederlands als Tweede Taal (NT2). De Svb heeft zich bij zijn weigering van kinderbijslag ten behoeve van Moaz over dit kwartaal op het standpunt gesteld dat NT2 niet als onderwijs in de zin van de AKW was aan te merken. Naar aanleiding van vragen van de Raad heeft de Svb dit standpunt verlaten. De Svb beschouwt NT2 thans wel als onderwijs in de zin van de AKW, hetgeen de Raad kan onderschrijven. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van de Svb voorts medegedeeld ervan uit te gaan dat de door Moaz gevolgde opleiding NT2 voldoet aan de in artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de AKW neergelegde klokureneis.
Met deze wijziging van standpunt van de Svb is de grond aan de weigering van kinderbijslag over het tweede en derde kwartaal van 2001 komen te ontvallen. Het besluit op bezwaar van 11 februari 2003 kan in zoverre geen stand houden, evenmin als de aangevallen uitspraak voorzover dat besluit daarbij in zoverre in stand is gelaten.
Het vierde kwartaal van 2001 en het eerste kwartaal van 2002
Van 1 oktober 2001 tot 1 februari 2002 heeft Moaz deelgenomen aan het zogeheten Speedo-project bij het Baronie College te Breda. Blijkens een schrijven van
22 maart 2002 van dit College is het Speedo-project bedoeld als oriëntatie op de diverse assistentenopleidingen die het College verzorgt en voor het aanvullen van eventuele deficiënties. Naar het oordeel van de Raad kan hier niet worden gesproken van onderwijs in de zin de AKW.
Ter beantwoording van de vraag of sprake is van onderwijs in de zin van de AKW is in de rechtspraak van de Raad een aantal criteria ontwikkeld. Volgens die criteria is van belang of de betreffende instelling inzicht heeft in en toezicht houdt op de prestaties van het kind, of het onderwijs gericht is op enig examen, resulterend in een diploma of getuigschrift, en of de opleiding kan leiden tot toegang naar vervolgonderwijs dan wel van de opleiding een nuttig effect mag worden verwacht voor de uitoefening van enige functie of beroep.
Weliswaar is aan Moaz blijkens de gedingstukken bij zijn (voortijdse) beëindiging van het project een certificaat uitgereikt, maar dit kan niet op één lijn worden gesteld met de afsluiting van een opleiding met een examen. Evenmin geldt het hebben doorlopen van het Speedo-project als toelatingseis voor vervolgonderwijs – Moaz kon zonder meer worden toegelaten tot de door hem gewenste opleiding doch daar was voor hem nog geen plaats – of als voorbereiding voor een beroep.
Nu het volgen van het Speedo-project niet als onderwijs kan worden aangemerkt, heeft de Svb terecht over het vierde kwartaal van 2001 en het eerste kwartaal van 2002 kinderbijslag ten behoeve van Moaz over die kwartalen geweigerd. De aangevallen uitspraak komt in zoverre voor bevestiging in aanmerking.
Het tweede en derde kwartaal van 2002
Met ingang van 1 februari 2002 is Moaz bij het Baronie College gestart met het voortraject voor de opleiding service-medewerker ICT. Volgens een door het Baronie College ingevulde schoolverklaring omvat deze opleiding 15 lesuren van 60 minuten per week gedurende 40 weken. Hiermee is niet voldaan aan de in artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de AWK neergelegde klokureneis.
Gedurende deze kwartalen was Moaz evenmin als werkzoekende geregistreerd bij de Centrale organisatie werk en inkomen. Namens appellant is naar voren gebracht dat Moaz heeft gepoogd zich te doen registreren, doch dat hij is weggezonden, zodat het niet geregistreerd staan van Moaz appellant niet kan worden tegengeworpen. Desgevraagd heeft appellant dit evenwel niet nader kunnen onderbouwen. De enkele stelling van appellant is voor de Raad onvoldoende hem in zijn standpunt te volgen.
Op grond hiervan komt de Raad tot het oordeel dat over het tweede en derde kwartaal van 2002 aan appellant terecht kinderbijslag ten behoeve van Moaz is geweigerd. Ook in zoverre komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
Uit al het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voorzover deze het tweede en derde kwartaal van 2001 betreft. Onder gegrondverklaring van het beroep moet het bestreden besluit in zoverre worden vernietigd.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover deze betrekking heeft op het tweede en derde kwartaal van 2001;
Vernietigt het besluit van 11 februari 2003 in zoverre onder gegrondverklaring van het beroep;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank in zoverre een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Veroordeelt de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door de Sociale verzekeringsbank, en in hoger beroep tot een bedrag van € 322,-, te betalen door de Sociale verzekeringsbank aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het betaalde griffierecht van € 133,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en
N.J. van Vulpen-Grootjans en H.J. Simon als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 november 2006.
(get.) M.M. van der Kade.