ECLI:NL:CRVB:2006:AZ2034
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van verdiencapaciteit
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de intrekking van zijn WAO-uitkering werd bevestigd. Appellant, die werkzaam was als verkoper/relatiebeheerder, had zich op 12 januari 1998 ziek gemeld met diverse klachten. Na een periode van gedeeltelijke werkhervatting, heeft hij in 1999 een WAO-uitkering aangevraagd. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant in staat was om 75% van zijn werk te verrichten, wat leidde tot een uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
In 2003 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant ingetrokken, omdat er geen verlies aan verdiencapaciteit meer zou zijn. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 27 september 2006 heeft appellant zijn standpunt herhaald, waarbij hij stelde dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen. Hij voerde verschillende medische rapporten aan ter ondersteuning van zijn standpunt.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 8 november 2006 geoordeeld dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de noodzaak van een urenbeperking. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant in staat was om zijn eigen werk te verrichten, en dat de rechtbank de eerdere uitspraak op goede gronden had bevestigd. De Raad heeft de aangevallen uitspraak dan ook bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor een kostenveroordeling.